Billeder på siden
PDF
ePub

en vlug om het zwijn dat in het dichte struikgewas schuilt, te vangen."

Zoo echter ontsnapt het gedicht aan de theorie van de indeeling ook der niet-strophische gedichten in vierregelige strophen.

Maar ook voor de zes niet-strophische asclepiadeïsche oden past de theorie niet. De drie gedichten in het lange asclepiadeïsche vers (I 11 en 18 en IV 10) hebben wel resp. 8, 16 en 8 verzen, maar de tekst loopt gewoon door; niets wijst op strophen. De drie in het gewone, kleinere vers (I 1, III 30 en IV 8) zijn hiervóór reeds behandeld, en nog veel uitvoeriger door Elter, met geen ander resultaat; I 1 met een tweeregelige opdracht die in elk geval buiten elke strophenindeeling valt, III 30 yan 16 verzen zonder eenige geleding, en IV 8 van 34 verzen, die men voor de gewilde indeeling alleen pasklaar kan maken door gewelddadige maatregelen, die het gedicht vernielen.

Het schrappen van verzen op grond van eene theorie die aan den dichter achterna het aantal verzen van een gedicht wil voorschrijven, is volkomen ongerijmd. Ik vraag mij wel eens af, hoe het komt, dat men de laatste Epode kan dulden zóó als die is overgeleverd, met een oneven getal verzen, en dat in een boek, waar overigens het even getal door den aard der gedichten zelve onbepaald heerscht.

DE INTERPOLATIE-THEORIE

Tegelijk met de theorie van de vierregelige indeeling ook van niet-strophische gedichten, moeten we nog eene andere theorie, die op de kritiek van de oden noodlottig werkt, voor goed op zij zetten, nl. de interpolatietheorie.

Voor de groote interpolatietheorie, waarvan Peerlkamp de patroon is, is dat niet meer noodig. Voorstanders daarvan zullen er wel nu en dan weer opduiken, maar opgang maakt die wilde wijze van werken toch niet meer.

Maar wel zien we in de uitgaven nog geregeld hier en daar regels en strophen door haakjes als ingeschoven aangewezen. Daarbij beroept men zich voornamelijk op Lachmann en Meineke. De stelselmatige verdediger van hunne opvattingen is Lucian Müller. We behoeven niet al de door deze critici als valsch aangewezen verzen nog eens te bespreken, maar kunnen volstaan met na te slaan wat Lucian Müller in een afzonderlijk over dit onderwerp geschreven,,Anhang" op den voorgrond brengt.

Daar is de zooeven besproken ode IV 8,,das augenscheinlichste Beispiel der Interpolation"; we hebben dus dezen stevigsten grondslag door onze bespreking al aan de theorie ontnomen.

Het daarna meest sprekende voorbeeld biedt de ode aan Mercurius (III 11):

[blocks in formation]

Hiervan zou de vijfde strophe niet van Horatius zijn; ze geeft de beschrijving van Cerberus:

Cerberus, quamvis furiale centum
Muniant angues caput eius atque
Spiritus taeter saniesque manat
Ore trilingui

Dit moet nu om drie overwegingen voor ingeschoven verklaard worden. Vooreerst noemt Müller het,,abgeschmackt", een woord dat al dadelijk waarschuwt om niet met hem mee te gaan. Dan zou de dichter hier niet mogen spreken over het griezelige uiterlijk van Cerberus maar alleen over zijn wilden aard. En eindelijk zou hij de woorden eius en taeter niet mogen gebruiken. We zullen goed doen, in deze dingen liever gedachten en woorden te nemen zooals de dichter die geeft, zonder ons te storen aan de beperkingen die de 19e-eeuwsche critici hem willen opleggen.

Als derde voorbeeld dient de ode aan Apollo (IV 6), waar de woestheid van Achilles geschilderd wordt; die door den god is neergeveld. Daar zou de zesde strophe ingeschoven zijn:

Ni tuis victus Venerisque gratae
Vocibus divum pater annuisset

Rebus Aeneae potiore ductos
Alite muros.

Ook dit heet weer een,,abgeschmackter Zusatz”; ook hier vindt de criticus iets onlogisch in den gedachten

gang, en de dichter zou de twee woorden Ni en divum niet hebben mogen gebruiken.

Zoo gaat het door; het zou weinig nut hebben ook de andere voorbeelden op te noemen. Alleen de voorgestelde verminking van de ode aan Agrippa (I 6) verdient nog eene nadere bespreking; ze is afkomstig van Peerlkamp:

Scriberis Vario fortis et hostium
Victor Maeonii carminis alite,

Quam rem cumque ferox navibus aut equis
Miles te duce gesserit.

Nos, Agrippa, neque haec dicere nec gravem
Pelidae stomachum cedere nescii

Nec cursus duplicis per mare Ulyssei
Nec saevam Pelopis domum

Conamur, tenues grandia, dum pudor
Imbellisque lyrae Musa potens vetat
Laudes egregii Caesaris et tuas

Culpa deterere ingeni.

Quis Martem tunica tectum adamantina
Digne scripserit, aut pulvere Troico
Nigrum Merionen? aut ope Palladis
Tydiden superis parem?

Nos convivia, nos proelia virginum
Sectis in iuvenes unguibus acrium
Cantamus vacui, sive quid urimur,

Non praeter solitum leves.

„Ge zult door Varius, den zanger van het Homerische lied, beschreven worden als dapper strijder

en overwinnaar: al wat de fiere krijgslieden te land en ter zee onder uwe aanvoering hebben verricht.

Wij, Agrippa, doen geen poging om dat te bezingen, evenmin als den heftigen toorn van den zoon van Peleus die van geen wijken wist, of de omzwervingen op zee van den slimmen Ulysses, of het wreede geslacht van Pelops. Te zwak voor zulke geweldige onderwerpen, verbiedt ons de bescheidenheid, en eene Muze die slechts de vreedzame lier weet te hanteeren, den lof van den grooten Caesar en den uwen te verminderen door gebrek aan talent.

Wie zou Mars in zijn stalen wapenrusting waardig kunnen bezingen? Of Meriones bedekt met stof in den strijd om Troje? Of den zoon van Tydeus die met hulp van Pallas zelfs tegen goden strijdt? Wij zingen van gastmalen, van gevechten van meisjes die met kort gesneden nagels strijden tegen jongelingen als we zelf vrij zijn, of ook een beetje door liefde ontbrand, niet lichtzinniger dan we gewoon zijn."

Peerlkamp meende dat de ode van Horatius met de derde strophe moest eindigen. Bij Lucian Müller is ook de slotstrophe behouden, en alleen de vierde,,,Quis Martem" enz., als ingeschoven aangewezen. Horatius heeft eerst gezegd dat Varius de dichter is die Homerische onderwerpen kan behandelen, en kon dus onmogelijk daarna vragen: Wie zou zoo iets kunnen?

Me dunkt, men behoeft het gedicht maar te lezen om dit bezwaar als hypercritisch op zij te zetten. De dichter heeft die zware taak van zich afgeschoven, en ziet nu in

« ForrigeFortsæt »