Billeder på siden
PDF
ePub

eenigszins kennen, wijst tevens den weg. De dichterphilosoof is volstrekt niet, zooals de verkeerd uitgelegde ode velen deed gelooven, een ,,mannetje van bevliegingen". Hij was vroeger te Rome en is nu in Sicilië een idealist die zich liefst in boekenstudie en in wijsgeerige beschouwingen verdiept, en daarbij de dichtkunst beoefent, en de klacht is blijkbaar, dat de materiëele werkzaamheden die zijn rentmeesterschap hem oplegt, hem in zijne studie belemmeren, en dat dan nog de buitenwereld hem als buitengewoon rijk beschouwt en hem daarom benijdt, terwijl hij moeite heeft om alles bijeen te houden, en na voldoening aan eigen zeer matige behoeften, een behoorlijk bedrag af te dragen. Maar we mogen aannemen, dat in zijn gedicht deze klacht alleen diende om aan den eisch van de elegie te voldoen, terwijl de philosophische kwesties den hoofdinhoud vormden. Horatius drijft een beetje, op vriendschappelijken toon, den spot met al die wijsheid, maar heeft er toch blijkbaar grooten eerbied voor.

Deze beide onderwerpen, de querellae en de wetenschap, verklaren het grootste deel van wat Horatius schrijft, maar zijne epistula is een wezenlijke brief; hij voegt er de aanbeveling van een vriend aan toe, en de mededeeling van het voornaamste nieuws.

Van die aanbeveling van Pompeius Grosphus, dien we reeds kennen door de welkomst-ode (II 7), en dien we weer zullen vinden bij bespreking van de ode Otium divos (II 16), mogen we ook niet meer maken dan er in zit. Hartman schijnt aan te nemen en ik vond dat ook bij anderen dat hij in behoeftige omstandigheden is, en dus die aanbeveling aan den rijken Iccius wel noodig

[ocr errors]
[ocr errors]

heeft. Hiertoe is geen reden, we zullen hem terugvinden ook in zeer rijke omgeving. De aanbeveling zal wel alleen ten doel hebben die twee vrienden, die beide op Sicilië woonden, met elkaar in kennis te brengen. De woorden si quid petet ultro defer zijn van algemeene strekking en ook de beide regels die volgen. Horatius kan geheel in denzelfden geest aan Grosphus geschreven hebben over Iccius.

DE ODE AAN GROSPHUS (II 16)

Otium divos rogat in patenti

Prensus Aegaeo, simul atra nubes

Condidit lunam neque certa fulgent sidera nautis,

Otium bello furiosa Thrace,

Otium Medi pharetra decori,

Grosphe, non gemmis neque purpura venale neque auro. Non enim gazae neque consularis

Summovet lictor miseros tumultus

Mentis et curas laqueata circum tecta volantes.
Vivitur parvo bene cui paternum
Splendet in mensa tenui salinum,
Nec leves somnos timor aut cupido sordidus aufert.
Quid brevi fortes iaculamur aevo
Multa? Quid terras alio calentes
Sole mutamus? Patriae quis exsul se quoque fugit?
Scandit aeratas vitiosa naves

Cura, nec turmas equitum relinquit,
Ocior cervis et agente nimbos ocior Euro.

Laetus in praesens animus quod ultra est
Oderit curare et amara lento

Temperet risu; nihil est ab omni parte beatum.
Abstulit clarum cita mors Achillem,

Longa Tithonum minuit senectus,

Et mihi forsan tibi quod negarit porriget hora.
Te greges centum Siculaeque circum
Mugiunt vaccae, tibi tollit hinnitum

Apta quadrigis equa, te bis Afro murice tinctae
Vestiunt lanae; mihi parva rura et

Spiritum Graiae tenuem Camenae,

Parca non mendax dedit et malignum spernere vulgus.

Moeten Sapphische strophen in drie of in vier regels worden ingedeeld? Zoowel het een als het ander geeft metrische bezwaren. In deze ode heb ik drieregelige strophen aangenomen om de splitsing van het woord venale in de tweede strophe te ontgaan; zonder daarmede eenige critiek te bedoelen op de uitgevers, die zich als regel wel moeten houden aan de indeeling die ten slotte nog de minste bezwaren medebrengt.

Over den tekst is slechts ééne opmerking van belang te maken. De strophe die handelt van de met koper beslagen schepen en de ruiters die de zorg niet kunnen ontvluchten, is bij Heinze nog op voorbeeld van Kiessling tusschen haakjes gezet, maar mag zeker niet uit het gedicht worden gelicht, evenmin als de min of meer overeenkomstige strophe in de ode,,Odi profanum vulgus”. In beide gevallen schendt men den bouw van een volkomen zuivere en mooie ode door die willekeurige schrapping. Dat dezelfde gedachte zich herhaalt, is geen wonder; de beide oden brengen in verschillenden vorm een overeenkomstige ontboezeming; ze zijn kort na elkaar in dezelfde stemming gemaakt. Ook in bouw heeft deze ode nog iets van de feestcantate; ook hier zijn telkens twee strophen nader verbonden, al hebben we niet met een beurtzang te doen.

Bij de gangbare verklaring van de ode is weer dezelfde fout gemaakt, die we geregeld opmerkten, waar het oden

Aere perennius

17

[ocr errors]

gold die aan een vriend zijn gericht; dat men er namelijk niet aan heeft gedacht de ode te verklaren als antwoord op een uiting van dien vriend. Zien we al weer wat Doering zegt:,,Scripsit hoc carmen eo praecipue consilio poëta, ut Grosphum a rerum nunc animum eius perturbantium sollicitudine ad tranquillitatis, in qua omnis vitae humanae spectanda sit felicitas, traduceret studium." Lucian Müller zegt,,Die Ode ist gnomischen Inhalts" en wil na lange beschouwingen hier in Horatius een dichter zien van den nieuwen tijd,,indem er der römischen Welt verkündete, die Musse, d. h. die Ruhe des Gemüthes, sei aller Güter höchstes".

In de nieuwste uitgave van Heinze vind ik de vraag geopperd, wat de aanleiding tot het gedicht mag zijn geweest. Hij meent dat we daarbij niet moeten denken aan een klacht van Grosphus, maar eer aan een verwonderde vraag door hem gedaan, daar hij zich niet kan begrijpen dat Horatius genoegen vond in zoo'n bescheiden staat.

Dit is zeker goed gezien, en we kunnen nu meteen iets verder gaan, en aanwijzen wat de aanleiding tot zulk een vraag moet zijn geweest. We kennen nu Grosphus al uit de welkomst-ode bij zijn terugkeer na zijn lange omzwervingen in den oorlog. Hij was met Horatius in den burgeroorlog geweest,had bij Philippi in de nederlaag gedeeld, en daarna in het oosten jaren lang in krijgsdienst gezworven. En nu vinden we hem hier als rijk landbezitter op Sicilië; hij is daar ook nog eenige jaren later als Horatius hem aan Iccius zoo warm aanbeveelt.

Wat kan nu zoo ongeveer hebben gestaan in het schrijven van Grosphus, dat deze ode als antwoord uitlokte? Me dunkt, de ode die zoo sterk parallel loopt met de

« ForrigeFortsæt »