Billeder på siden
PDF
ePub

-

weer door den dichter-priester zelf gesproken, wat in het gebruik van den eersten persoon moliar, permutem duidelijk uitkomt. Wat hij zegt is ook geheel persoonlijk van inhoud; waartoe zou hij, als al die rijkdom en weelde niets tot het geluk van den mensch doet, daaraan hechten, en zich niet liever tevreden houden met zijne Sabijnsche villa, vrij van al die moeite en zorg die de rijkdom brengt?

,,Als dan noch de bouw met Phrygisch marmer, noch het gebruik van purperen stoffen schitterender dan de sterren, noch de Falernische wijnbergen en de reukwerken uit het rijk der Achaemeniden verlichting brengen bij leed en smart, waarom zou ik dan een atrium willen bouwen in nieuwen trant met een ingang, geschikt om afgunst te wekken? Waarom zou ik mijn Sabijnsche dal verruilen tegen rijkdommen die meer last geven?"

Eer we overgaan tot de ode, waarin de dichter voor de derde maal zich heeft uitgesproken over de keus tusschen een hoogen en een bescheiden staat (II 16), zullen we onze aandacht wijden aan de tweede ode van het derde boek, die m. i. eigenlijk den grondslag vormt van de zonderlinge hypothese van het carmen gnomicum, door Peerlkamp opgesteld.

DE LEEUW IN DEN KRIJG, DE DOOD VOOR 'T
VADERLAND, DE WARE DEUGD, EN HET
TROUWE ZWIJGEN (III 2)

Angustam amice pauperiem pati
Robustus acri militia puer
Condiscat et Parthos feroces

Vexet eques metuendus hasta
Vitamque sub divo et trepidis agat
In rebus. Illum ex moenibus hosticis
Matrona bellantis tyranni

Prospiciens et adulta virgo
Suspiret, eheu, ne rudis agminum
Sponsus lacessat regius asperum
Tactu leonem, quem cruenta

Per medias rapit ira caedes.

Dulce et decorum est pro patria mori.
Mors et fugacem persequitur virum
Nec parcit imbellis iuventae
Poplitibus timidoque tergo.

Virtus repulsae nescia sordidae
Intaminatis fulget honoribus

Nec sumit aut ponit secures
Arbitrio popularis aurae.

Virtus recludens immeritis mori
Caelum, negata tentat iter via
Coetusque vulgares et udam

Spernit humum fugiente penna.

Est et fideli tuta silentio

Merces. Vetabo qui Cereris sacrum
Vulgarit arcanae, sub isdem

Sit trabibus fragilemve mecum
Solvat phaselon. Saepe Diespiter
Neglectus incesto addidit integrum.
Raro antecedentem scelestum

Deseruit pede Poena claudo.

Het moet deze ode zijn die Peerlkamp op de ongelukkige gedachte bracht, Horatius een carmen gnomicum op te dringen, bestaande uit eene reeks kleine gedichten, elk op zich zelf zonder inleiding en zonder slot, onderling zonder samenhang.

Immers deze ode heeft dat karakter; ze bestaat uit vier kleine strophische gedichtjes die volstrekt geen geheel vormen; ik heb ze daarom gescheiden gedrukt. Ook heb ik mij vaak de moeite gegeven, kennis te nemen van de altijd weer door de uitgevers gedane pogingen om door kunstige uitleggingen den lezer te doen gelooven dat er toch wel eenheid in is. Hoofdargument is veelal dat ze dan toch alle over virtus handelen. Dit is wel waar, als men er bij voegt, of er bij denkt, dat virtus dan toch telkens heel iets anders beteekent, en ook opmerkt dat alleen het derde gedichtje het woord virtus en wel in heel verheven, philosophischen zin gebruikt.

Stellen we eerst de vraag, of we met vier, elk op zich zelf complete gedichtjes te doen hebben, of met fragmenten die eenvoudig achter elkaar zijn geplaatst? Mij dunkt, het zijn geen fragmenten in den zin van stukken

van langere gedichten. Het zijn veeleer losse gedachten van een philosophisch denker, meesterlijk in Alcaische strophen geredigeerd.

En zoo komen we op de vraag, of het gedachten zijn van den dichter zelf? Dat Horatius de dichter is, is zeker; zulke strophen kon alleen hij maken. Maar heeft hij zijn eigen gevoelens en gedachten hier in vers gebracht, of die van een ander? Ik zou zeker durven zeggen, dat het de gedachten van een ander zijn. Zie het eerste gedichtje in drie strophen, dat ongeveer het volgende inhoudt.

,,Nijpend gebrek met gelatenheid dragen, dat leere de krachtige knaap door harde krijgstucht. Als ruiter met geduchte lans gewapend leere hij de woeste Parthen aanvallen, blootgesteld aan een leven van gevaar. Wanneer de echtgenoot van den oorlog voerenden vorst, en hare volwassen maagdelijke dochter hem van de vijandelijke muren af ziet, dan zuchte zij: Helaas, laat mijn koninklijke bruidegom die nog niet ervaren is in den krijg, dien ongenaakbaren leeuw niet tergen, dien een bloedige razernij voortzweept door moord en bloed." We zien hier een fantastisch beeld uit een oosterschen oorlog ter uitwerking van eene theorie die een krachtig vooropgestelde strenge en harde opvoeding eischt voor de jeugd. Die aanbevolen opleiding van den jongen man is niet Romeinsch en allerminst Horatiaansch. Een algemeene plicht tot opvoeding eenig en alleen tot den krijg was in Rome zelfs niet denkbaar. De wenschelijkheid er van kon opkomen bij een denker die met de werkelijkheid geen rekening hield, en zoo'n fantast kan zijne

schets met zulk een vuur en in zoo pakkenden vorm hebben voorgedragen, dat hij zijne hoorders meesleepte. Horatius kan onder die hoorders zijn geweest, en van de schets een indruk hebben gekregen die hem in het hoofd bleef, zoodat hij die van zelf in strophen bracht. Een eigen fantasie van Horatius is het zeker niet. Die strenge oorlogsopvoeding is in 't geheel niet in zijn geest, die angusta pauperies is hem niet sympathiek, en mag hij al wenschen dat Augustus het rijk met goeden uitslag tegen de Parthen zal verdedigen, die schets van den woesten en ongenaakbaren leeuw, hoewel door Horatius in schoone verzen gebracht, is toch niet eigenlijk Horatiaansch.

,,Het is zoet en schoon voor 't vaderland te sterven. De dood zit ook den vluchtende op de hielen en spaart van de onkrijgshaftige jeugd de knieën niet noch den vreesachtigen rug."

Deze strophe, die met de vorige schets uit den Parthenoorlog niets te maken heeft, zou een Grieksch dichter kunnen zijn nagezongen, die het heeft over de plicht van den burger om zijne stad te verdedigen.

,,De ware deugd, die niet wil weten van smadelijke nederlaag bij het dingen naar ambten, schittert met onbevlekte eer, maar weigert de teekenen van het zoogenaamde eerambt op te nemen en weer af te leggen naar de willekeur van de volksgunst.

De ware deugd die den hemel ontsluit voor hen die verdienen niet te sterven, tracht te gaan langs een weg die niet open staat; zij versmaadt de volksmenigten; ver boven de vochtige aarde beweegt zij zich in snelle vlucht."

« ForrigeFortsæt »