Billeder på siden
PDF
ePub

blik geene ernstige zorgen geeft, en geen reden kan zijn, om Maecenas af te houden van het vroolijke feest:

,,Laat de zorgen voor den Staat gerust varen. Het dreigende leger van den Dacier Cotiso is te niet, de Meden zijn oneenig en in onderlingen bloedigen strijd, de oude vijand in Hispanië, de Cantaber, is ten laatste geketend en onderworpen, de Scythen gaan al met ontspannen boog wijken. Wees dus niet al te zeer bezorgd dat het volk niet hier of daar schade mag lijden, gij die geen ambt bekleedt! Geniet vroolijk wat het oogenblik biedt, laat ernstige dingen rusten !”

Zoo zien we hoe de dialoog was ingericht. Sprekers waren ongetwijfeld Maecenas zelf met twee vrienden, een philosophisch aangelegden Griek, en een practischen Romeinschen staatsman. Maecenas vertelt hun dat hij daar eene uitnoodiging krijgt van Horatius tot een gastmaal op den eersten Maart, dat hij wel geneigd is, uit vriendschap aan het feest deel te nemen, maar dat hij niet begrijpt hoe een vrijgezel den dag van de Matronalia daarvoor uitkiest. De vrienden weten hem daarover niet in te lichten, maar de Grieksche philosoof houdt een betoog over zulke gastmalen in 't algemeen, die den wijsgeer eigenlijk niet passen, met dat onmatige drinken van misschien wel honderd maatjes, dat lamplicht totdat de dag alweer aanbreekt, dat geschreeuw en die ruzie die er onafscheidelijk van zijn. En de Romein vindt voor een ernstig staatsman zulke nachtfeesten ook al niet wenschelijk; heeft Maecenas, al bekleedt hij geen ambt, dan toch niet alle zorgen, in een tijd waarin Daciërs, Meden en Scythen het Rijk bedreigen, terwijl de

Hispaniërs nooit te vertrouwen zijn, en het welzijn van het volk toch altijddoor onafgebroken scherp toezicht eischt?

Maecenas zal weer het laatste woord hebben gehad, waarin hij de fraaie beschouwingen van beiden dankbaar waardeerde, maar met de toevoeging dat een vriendenfeest toch ook iets is, dat de ware wijsgeer en de verstandige staatsman niet lichtvaardig moet afwijzen.

Zoo opgevat, krijgt de ode niet alleen hare volle verklaring, maar van al het onlogische dat Peerlkamp er in zag, blijft niets over; opmerkingen over de slechte latiniteit van prope funeratus en over het onjuiste van Maecenas als privatus kunnen we gerust ter zijde schuiven. De ode is niet het werk van een onbeholpen knoeier, maar een aardig levendig getuigenis van den omgang van Maecenas en Horatius, en een voorbeeld, zooals we er nog meer zullen vinden, van den krachtigen invloed van Maecenas op het werk van den dichter.

DE WIJN DIEN MAECENAS BIJ HORATIUS

ZAL DRINKEN (I 20)

Vile potabis modicis Sabinum

Cantharis, Graeca quod ego ipse testa
Conditum levi, datus in theatro
Cum tibi plausus,

Care Maecenas eques, ut paterni
Fluminis ripae simul et iocosa

Redderet laudes tibi Vaticani
Montis imago.

Caecubum et prelo domitam Caleno
Tum bibes uvam; mea nec Falernae
Temperant vites neque Formiani
Pocula colles.

Ook dit wijngedichtje achtte Peerlkamp,,Horatius onwaardig" en hier heeft zijne meening veel instemming gevonden. Zelfs Kiessling gaat met hem mede. En Hartman neemt zijn betoog weer met volkomen instemming op in zijn in 1913 verschenen boek,,Beatus ille.” Hij doet dat, naar zijn gewoonte met grooten nadruk, alsof ieder die 't er niet mee eens is, wel heel dom moet zijn: ,,Hemelsche goedheid, dat is geen gedicht, zelfs geen briefje. 't Lijkt wel wat op een klapphorn". Welnu, zou men kunnen antwoorden, waarom zou Horatius nooit eens zoo'n Klapphorn-versje hebben gemaakt? In een vriendenkring die aan verzenmaken doet, ligt het voor de hand dat zoo iets wel eens gebeurt. Maar, zien we liever, waarop dat vernietigende oordeel zich grondt

natuurlijk weer op eene onjuiste verklaring van het gedichtje. Hartman geeft, geheel naar Peerlkamp, den inhoud aldus weer:,,Dat gedichtje is een uitnoodiging aan Maecenas, waarvan de korte inhoud deze is: Gij krijgt bij mij een ordinair wijntje te drinken, gij zoudt liever een Caecuber of Calener hebben, maar ik heb geen Falerner of Formianer."

Ik zou hier dadelijk op willen antwoorden: het gedichtje is geen uitnoodiging. Er staat niet botweg: ge zult bij mij een ordinair wijntje drinken. En dat „,gij zoudt liever" staat er heelemaal niet; er staat ook in de laatste strophe weer,,gij zult drinken” (bibes) juist als in de eerste (potabis).

De meening dat we met eene uitnoodiging te doen hebben is zeer algemeen verbreid. Beck zegt zelfs met nadruk dat het futurum de gewone vorm voor een uitnoodiging is. We mogen daar tegenover stellen, dat hier juist de uitnoodiging ontbreekt; de woorden „ge zult Sabinum drinken"sluiten in, dat de dichter van de komst van den gast al zeker is, 't zij dan dat de uitnoodiging is voorafgegaan of dat de gast van zijn kant zijn komst heeft aangekondigd; ik vind dit zeer juist bij Heinze die hier van Kiessling afwijkt. Het gedichtje is stellig een antwoord op een woordje van Maecenas,en daaruit moeten zich dan ook alle eigenaardigheden van den inhoud verklaren.

Voor een juist verstaan moet eerst nog de tekst van de slotstrophe in orde gebracht; we moeten de lezing tum bibes, die ik hier reeds opnam, handhaven, en de gewone lezing tu bibes verwerpen. Dat tu maakt eene tegenstelling met mea pocula die geheel misplaatst is. Maece

Aere perennius

12

nas zal drinken uit de bekers van Horatius,zoodat er van tegenstelling tusschen den wijn dien Maecenas zal drinken en die bekers geene spraak kan zijn. Men komt dan tot den gezochten uitleg, dat Horatius hier zou doelen op den wijn dien een rijk man als Maecenas thuis wel drinkt, of dien hij eigenlijk liever zou drinken dan wat de gastheer hem gaat schenken, en daartoe heeft Bosscha in zijne bestrijding van Peerlkamp de lezing bibas uitgevonden, die nog wel opgang gemaakt heeft, hoewel ze toch vrij slecht uitdrukt wat men er in wil leggen. Bovendien is de heele redeneering mis; Horatius bericht aan Maecenas hoe hij hem zal ontvangen, en deelt eenvoudig mede wat hij kan schenken na den gewonen landwijn, namelijk wel Caecubum en Calenum, maar niet Falernum of Formianum. De lezing tum is bewaard door Porphyrio; ik vind haar opgenomen in de Italiaansche uitgaaf van Tentori en ook in de Engelsche van Page.

Zien we nu nog even, welke bezwaren Peerlkamp en andere critici nog tegen den inhoud van het gedichtje hebben. Een verzoek om vinum vile te drinken, en dan nog wel uit canthari, een vaatwerk veel te lomp voor drinkbekers, scheen al heel onbeleefd. We zullen zeker die uitdrukkingen moeten verklaren uit het briefje van Maecenas zelf, waarin hij het bezoek aankondigde. Dat briefje zal op vers geweest zijn, waardoor Horatius het van zelf ook op vers beantwoordde. Ziehier hoe ik mij ongeveer den inhoud van dat briefje denk:

Waarde Horatius, het is in de stad niet uit te houden, ik vlieg naar je toe, ik heb behoefte, rustig buiten te zitten, te genieten van je gezelschap, van

« ForrigeFortsæt »