Billeder på siden
PDF
ePub

[ocr errors]

plaats te geven. Amor zelf draagt zijn lier als zijn voornaamste wapen een trek die Horatius bijzonder moest treffen en hangt die aan den muur op. Kleine helpers in groepjes dragen op draagstangen de candelabers met de fakkels van den god, een paar anderen staan waarschijnlijk op elkaars schouders om, daarboven, aan den boog een in 't oog loopende plaats te geven, zoodat ieder die binnentreedt dien allereerst in 't oog krijgt. De schilder heeft zich blijkbaar den god niet gedacht als machtigen heerscher, maar als een ondergeschikten dienaar van Venus eene opvatting die bij Romeinsche schil

ders en dichters niet bevreemdt.

De voorstelling van de muurschildering moet den dichter zoo hebben bekoord, dat hij er van zelf toe kwam de klacht van Amor in woorden en in strophen te brengen.

HET FAUNUSFEEST (III 18)

Faune nympharum fugientum amator,
Per meos fines et aprica rura
Lenis incedas abeasque parvis
Aequus alumnis,

Si tener pleno cadit haedus anno,
Larga nec desunt Veneris sodali
Vina craterae, vetus ara multo
Fumat odore.

Ludit herboso pecus omne campo,
Cum tibi nonae redeunt Decembres.

Festus in pratis vacat otioso
Cum bove pardus.

Inter audaces lupus errat agnos.
Spargit agrestes tibi silva frondes.

Gaudet invisam pepulisse fossor

Ter pede terram.

Het jaar van den landman is ten einde; dit wordt gevierd door een landelijk feest ter eere van Faunus, den god van woud en akker, die de gewassen heeft laten gedijen en het vee voor sterfte heeft behoed. Horatius schetst dit feest op 5 December - nonae Decembres — in den vorm van een gebed tot den god, met beroep op de behoorlijk verrichte offers, en eene schildering van de feestviering.

Deze laatste schildering in twee strophen heeft aan de kritiek allerlei bezwaren gegeven. De geleerden begrepen den dichter niet, en trachtten door willekeurige wij

zigingen, omzetting van regels, schrapping van eene geheele strophe, verbetering te brengen, met het gevolg dat het aardige gedichtje geheel bedorven werd.

,,Faunus, liefhebber van de vluchtende nymphen ga met zachten tred over mijn land en mijn zonnige akkers, en als ge heengaat, wees dan vriendelijk gestemd voor de kleine spruiten; wanneer u bij

den afloop van het jaar een teeder bokje wordt geofferd, en de kameraad van Venus, het mengvat, niet te kort komt maar rijkelijk wijn krijgt, en het oude altaar rookt van veel reukwerk.

Al het vee speelt op het grasrijke veld, wanneer uw feestdag, de vijfde December terugkomt. Feestelijk verkeert de luipaard in de weide met den os die vrij van werk is.De wolf dwaalt tusschen de lammeren, die brutaal zijn. Het woud strooit u ter eer landelijk loof. De aardwerker heeft er schik in telkens driemaal met den voet te trappen op de gehate aarde."

De eerste en tweede strophe bieden slechts enkele moeielijkheden, van ondergeschikt belang. We zullen ze vast even aanwijzen om er later op terug te komen.

In de eerste strophe, het eigenlijke gebed, bevreemdt de toespraak tot den god als liefhebber van de vluchtende nymphen; en er is verschil van meening wat met de alumni, de kleine spruiten, is bedoeld. In de tweede strophe wordt aangegeven dat de god alle offers die hem toekomen, getrouw krijgt; daar is de uitdrukking Veneris sodalis voor verschillende verklaring vatbaar.

Veel ernstigere moeielijkheden biedt de beschrijving in de laatste twee strophen. Peerlkamp vindt reeds den

eersten regel ongerijmd; van spelen op de weide kan, zoo meent hij, niet in December maar alleen in het voorjaar sprake zijn. Hij wil daarom de regels omruilen zoodat,,cum tibi nonae redeunt Decembres” zich aansluit bij de vorige strophe, waar van eene feestviering pleno anno sprake is; een nieuwe zin, beginnende met „ludit” zou dan op een voorjaarsfeest betrekking hebben. Deze verdeeling van het kleine feestdichtje over twee feestvieringen in verschillende jaargetijden bederft echter het gedichtje.

Het laatste woord van de strophe is verschillend overgeleverd; een deel van de handschriften heeft pardus, den luipaard, een ander deel pagus, het dorp. Het laatste, het gewone woord vond veel gemakkelijker verklaring en werd daarom door de verklaarders verkozen - tegen den regel, dat juist een woord dat moeielijkheid geeft, meer kans heeft bij 't overschrijven door een gewoon woord vervangen te worden, dan omgekeerd. Bentley bracht hier redding door er op te wijzen, dat het vers wel zoo kon geredigeerd zijn door een monnik die zich den tekst van Jesaia XI 6 herinnerde: Habitabit lupus cum agno et pardus cum bove accubabit. Pagus zou dan de oorspronkelijke lezing zijn. Keller kwam in latere jaren deze keus uit de beide lezingen bekrachtigen door na raadpleging van alle handschriften uit te rekenen, dat pagus de lezing van den archetypus moet zijn geweest. En zoo namen alle latere uitgevers deze lezing over, en was tegelijk eene nieuwe hypothese gevestigd over het ontstaan van onzen Horatiustekst, die in der daad eene christelijke of monniken-redactie zou zijn.

We mogen met nadruk èn deze theorie èn het beroep

op den archetypus verwerpen. Had deze laatste werkelijk de lezing pagus, dan zou daaruit volgen dat de oorspronkelijke lezing wel eens buiten den archetypus om, tot ons kan zijn gekomen. We moeten zeker de lezing pardus verkiezen. De overeenkomst met Jesaia kan niet wel anders dan toevallig zijn, of liever, de schets van eene ideale wereld, waar de ernstige vijandschappen in vrede en vriendschap veranderen, is in heel verschillende tijden en streken ontstaan uit de behoefte zelve van den idealiseerenden mensch.

Os en luipaard laten zich uitmuntend en schilderachtig samen verbinden, even goed als de wolf met de lammeren. Daarentegen is eene feestviering van het dorp, pagus, met het rund, zonder eenigen zin. Volgens Kiessling zou die festus pagus cum bove otioso eene verklaring vinden in de beschrijving bij Ovidius van het voorjaarsfeest van Anna Perenna, op 15 Maart (Fasti III 523):

Idibus est Annae festum geniale Perennae

Haud procul a rivis advena Thybri tuis.

De aanhaling is al heel misplaatst. Daar, te Rome, viert de onderste laag van de plebs feest buiten de stad op liederlijke wijze. Van een os of koe is daarbij geen sprake, alleen van drinken en wat daarmee samengaat. Met eene eenvoudige landelijke feestviering op een landgoed in de Sabijnsche bergen is er niet de geringste overeenkomst.

We moeten den pardus behouden en ons niet verbazen over het optreden van een dier dat niet in Italië leeft.

De wolf leeft wel in de Sabijnsche bosschen, zooals iedere Horatius-lezer weet, en toch is de lupus inter agnos

« ForrigeFortsæt »