Billeder på siden
PDF
ePub
[ocr errors]

Wij stelen als achter een wal, schootvrij; wij hebben het recept van varenzaadjes, wij zwerven onzichtbaar om".

Waarop dan Boors antwoordt:

„Nu, op mijn woord, ik geloof dat gij het meer aan den nacht, dan aan het varenzaad te danken hebt, dat gij onzichtbaar rondzwerft".

MALONE, een van SHAKESPEARE'S Commentatoren, teekent bij deze plaats het volgende aan: "The ancients, who often paid more attention to received opinions than to the evidence of their senses, believed that fern bore no seed. Our ancestors imagined, that this plant bore seed which was invisible. Hence, from an extraordinary mode of reasoning, founded on the fantastic doctrine of signatures, they concluded that they who possessed the secret of wearing this seed about them would become invisible".

Dit geloof dat het varenzaad onzichtbaar maakt bepaalt zich niet tot Engeland. Ik kom er zoo aanstonds op terug bij het bespreken der wijze waarop het varenzaad verkregen wordt en van de heilzame krachten aan de varens toegeschreven. Voorloopig slechts nog deze door den heer SLOET medegedeelde anecdote omtrent een Westfaalschen boer 1). In den nacht van den langsten dag, wanneer het varenzaad rijp wordt, was hem, terwijl hij een weggeloopen veulen zocht, zulk een zaadje, buiten zijn weten, in den schoen gevallen. Te huis komende werd hij door niemand opgemerkt. Natuurlijk verbaasde hij zich hierover. Maar toen hij daarop met luider stem uitriep: „ik heb het veulen niet gevonden", joegen deze door een onzichtbare gesproken woorden alle aanwezigen hevigen schrik aan. Niemand begreep recht wat er gaande was, maar toen de boer, meenende dat hij in een der schoenen zaad had gekregen, dezen uittrok, viel het zaadje op den grond en werd hij plotseling weder zichtbaar.

Het recept voor het bekomen der varenzaden, waarvan op de aangehaalde plaats ook SHAKESPEARE gewaagt, wordt in een aanteekening van den heer BURGERSDIJK bij zijne vertaling kortelijk dus opgegeven: Varenzaad is nagenoeg onzichtbaar en wordt als middel vermeld waarmeê iemand die het bij zich draagt, zich onzichtbaar kan maken. Maar het moest alsdan op St. Jansavond en op het oogenblik van de geboorte des Heiligen ingezameld zijn". Doch dit is slechts een zeer gering deel van hetgeen daarbij moet in acht genomen en ondergaan worden. WUTTKE) weet ons daarvan vrij wat meer te verhalen: „Het zaad is zeer moeilijk te bekomen en slechts door de hulp van den duivel. Wie het wagen wil het machtig te worden, mag gedurende den ganschen adventtijd niet bidden noch ter kerke gaan, en moet veel aan den duivel denken en duivelsche gedachten koesteren. Zoo voorbereid plaatst hij zich in den Kerstnacht tegen twaalf uren op een kruisweg, waarover lijken naar het kerkhof gevoerd zijn. Nu verschijnen hem allerlei spookgestalten, die hem tot spreken en lachen zoeken te verleiden. Biedt hij geen wederstand, dan wordt hij door den duivel verscheurd, maar blijft hij standvastig, dan wordt hem een zakje met het begeerde zaad ter hand gesteld." Geheel dezelfde mythe vind ik ook in WAGNERS Malerische Botanik"), maar vermeerderd met eene beschrijving van het zaad, zooals het volksgeloof zich dat voorstelt. „De plant bloeit tusschen elf en twaalf uren en brengt onmiddellijk zijn kogelrond zaad tot rijpheid, dat dan dadelijk met zulk een groote

[ocr errors]

1) Gids, t. a. p., bl. 427.

2) Der Deutsche Volksaberglaube der Gegenwart, bl. 94.

aan WUTTKE ontleend.

3) D. I, bl. 7, D. II, bl. 247.

SLOET, t. a. p., bl. 427, heeft zijn bericht

kracht ter aarde valt en verdwijnt, dat het zelfs een metalen vijzel, indien men het daarin poogde op te vangen, doorboren zou. Slechts in een koolzwart bokkevel zou dit gelukken.” Volledig is deze beschrijving nog niet. Er behoort nog bij dat het varenzaad in den St. Jansnacht als vurig goud vonkelt en dat het, eenmaal in de aarde verdwenen, niet kan worden wedergevonden 1).

Dit schijnt de gewone voorstelling te zijn; er komen echter, zooals doorgaans in zulke gevallen, ook plaatselijke verscheidenheden voor. Zoo leert ons WUTTKE 2), dat men in Stiermarken om het varenzaad machtig te worden, in drie nachten, Kerstnacht, Nieuwjaarsnacht en Driekoningennacht, waken moet. In den laatsten heeft men vele aanvechtingen van den duivel te verduren, waartegen men zich verweert door te gaan staan in een toovercirkel, gewapend met een kruis, vervaardigd uit het hout van een op St. Jan nog bloeienden Crataegus (Sorbus) torminalis, een boompje verwant met onzen lijsterbes, dat in Zuid-Duitschland menigvuldig, bij ons slechts als sierplant voorkomt. Het zaad wordt dan opgevangen in negen doeken, zooals die bij de mis over den kelk gelegd worden. In andere streken kent men eenvoudiger middelen. In Bohemen en Tirol legt men slechts in den St. Jansnacht een witten doek (volgens sommigen moet het een kelkdoek zijn) bij den varen en zamelt zwijgend voor zonsopgang het daarop gevallen zaad in, of schudt ook de plant, zoodat het zaad op den doek valt, waarbij men echter zorgen moet het niet met de hand aan te raken, wijl het dan als dauw of nevel vervliegt.

Wij gaan ons thans bezig houden met de geheime krachten, die aan de varens, met name aan de Polypodium-soorten, werden toegekend. Zij blijken al dadelijk uit de Duitsche volksnamen dezer planten; behalve den in den Harz gebruikelijken naam Johannisbloem, die met den vermeenden bloei in den St. Jansnacht samenhangt, komen in verschillende streken de namen Irrkraut, Otternkraut en Walpurgiskraut voor. De naam Irrkraut (dwaalkruid) hangt samen met het geloof, dat wie zonder het te weten op een varenplant treedt, aan het dwalen raakt, en den weg slechts terugvindt als hij zijne schoenen wisselt of zijn voorschoot omkeert. Otternkraut (Adderkruid) heet de plant, omdat men gelooft, dat wie haar bij zich draagt, door de adders vervolgd wordt. Men verklaart dit daaruit, dat de varen, zooals wij zoo aanstonds zien zullen, een middel is om verborgen schatten op te sporen, en het bewaren van zulke schatten vaak aan de adders is toevertrouwd. Walpurgiskruid heet de varen vermoedelijk, omdat, wanneer in den Walpurgisnacht het water van bronnen en stroomen in wijn verandert, alleen hij het scheppen kan die varenzaad bij zich draagt 3).

Zeer groot zijn de voordeelen aan het bezit van het varenzaad verbonden; het is echter de vraag of zij niet dikwijls het heil der ziel schaden. Is het wel een ware zegen dat het varenzaad geluk schenkt bij het spel en bij de vrouwen? dat de jager die het bezit het vermogen van den vrijschutter om steeds het doel te treffen erlangt? dat men daardoor van den duivel een wisseldaalder kan krijgen, die, eenmaal in de beurs gestoken, teweegbrengt, dat zij nimmer ledig wordt? dat men in den St. Jansnacht, met een varenzaad in de hand. een bergjuk bestijgende, steeds een goudader vindt? dat het varenzaad het vermogen bezit hem, die het bij zich draagt door blauwe uit den grond stijgende vlammen de plaatsen aan te wijzen, waar schatten verborgen liggen? dat, in één woord, ieder dien het gelukt is het meester te worden, al zijne wenschen vervuld ziet, over alle schatten der aarde beschikken 1) WUTTKE, A. w., bl. 94.

2) A. w., bl. 95.

3) WUTTKE, A. w., bl. 73.

kan? Wanneer men overweegt, dat het varenzaad slechts met de hulp van den Booze kan verkregen worden, moet men dan niet aannemen dat dit alles slechts listen zijn, door den aartsvijand des menschdoms aangewend, om de zwakke zielen der menschen in zijne macht te krijgen?

Maar er zijn toch ook minder dubbelzinnige weldaden aan het bezit van het varenzaad en andere deelen der varenplant verbonden, die doen vermoeden dat niet alle daaromtrent heerschende voorstellingen uit dezelfde bronnen zijn gevloeid. Het varenzaad wordt soms geprezen als een wondermiddel, een panacee tegen alle kwalen, een middel dat de krachten des lichaams twintigvoud vermenigvuldigt, en onverstoorbare gezondheid schenkt, verbonden met onverwelkelijke jeugd.

[ocr errors]

De heilige HILDEGARDIS beweert in hare Physica", dat daar, waar varens groeien, de duivel zijne kunstgrepen (illusiones) zelden vertoont; dat hij het huis en de plaatsen waar zij zich bevinden vreest en mijdt; dat daar zelden de bliksem inslaat of hagel den oogst vernielt.

Tot de weldaden door de varens verleend, behoort nog dat wie ze bij zich draagt op reis geen ongeluk krijgt. De heer SLOET 1) verhaalt ons dat VON PERGER, de schrijver der „Deutsche Pflanzensagen", die meermalen opmerkte dat aan de voertuigen, die een steilen weg opreden, varens verbonden werden, niet verkrijgen kon, dat hem het doel, waarmede dit geschiedde, werd bloot gelegd. Men scheen zich over het bijgeloof te schamen, in weêrwil dat men gehoor gaf aan zijne stem. Bloeiend varenkruid boven de huisdeuren te hechten brengt aan de woningen geluk en zegen. Het opgeschuurde graan wordt door varenkruid voor de muizen beveiligd. DE GUBERNATIS verhaalt in zijne „Mythologie des Plantes" 2) van een boer in Klein-Rusland, wien, toen hij zijne verloren ossen zocht, de plaats waar zij te vinden waren, door in zijn schoen gevallen varenzaad werd aangewezen.

Met een woord moet ik nog in het bijzonder van de kracht der wortels van het Polypodium gewagen. Zij worden op St. Jansdag op den middag uitgegraven en in de open lucht gedroogd, waarbij echter elke zonnestraal zorgvuldig moet geweerd worden. Dit geschiedt omdat zij tegen het onweder beveiligen, ook al aan rijkdom helpen, en vooral omdat zij het vee tegen hekserij beschermen, waarom men in de stallen de ruiven, hetzij voor zonsopgang of drie dagen voor nieuwe maan, daarmede bestrijkt. Ook begraaft men wel zulk een wortel onder den drempel der staldeur. Maar met deze wortels wordt veel bedrog gepleegd. Men snijdt daaruit de zoogenaamde Johanneshand, die men zegt dat op St. Jansdag tegen den middag plotseling uit den grond opschiet. Zij heet dengenen die ze bij zich draagt geluk aan te brengen, en lijdende lichaamsdeelen die men er mede bestrijkt te genezen 3). De heer SCHMELTZ deelt mij mede, dat hij zich het gebruik der Johanneshand als geluk aanbrengend voorwerp nog uit zijne jeugd, als te Hamburg heerschend, herinnert, en dat op St. Jansdag boerinnen uit de boschrijke omstreken in de stad kwamen, om zulke voorwerpen te verkoopen, van welke, nu omstreeks 15 jaar geleden, nog een exemplaar als curiositeit door zijne vrouw gekocht werd.

1) Gids, t. a. p., bl. 426.

2) Aangehaald door SLOET, t. a. p. bl. 428. 3) WUTTKE, a. w. bl. 76, 95.

V.

VERSCHILLENDE ALS SPECIFIEKE MIDDELEN GEBRUIKTE PLANTEN.

De Varens zijn niet de eenige kryptogamische planten die bijdragen tot de Materies medica leveren; men vindt er onder alle familien waaruit deze groep is samengesteld. Inzonderheid bekend zijn onder de wieren (Algae) het Iersche mos of Carragheen (Chondrus) [Sphaerococcus] crispus), en onder de korstmossen (Lichenes) de IJslandsche mos (Cetraria Islandica). Van de eerste bereidt men een heilzame gelei voor herstellende kranken; de andere, die in de poolgewesten een nuttig voedsel oplevert, wordt nuttig geacht voor teringlijders. De slijmerige, kleverige, gemakkelijk oplosbare zelfstandigheid dezer planten beval ze onmiddellijk aan voor het gebruik waarvoor men ze nog aanwendt; ook heeft men voor laatstgenoemde nog twee andere Lichens als plaatsvervangers, de Cenomyce pixydata en de Sticta pulmonacea of Longvlecht. Deze laatste verdient hier afzonderlijke vermelding als een middel dat bij het volk in hoog aanzien staat, ongetwijfeld op grond zijner Signatuur. De longvlechten bestaan uit groote bruinachtig groene, zich over oude boomstammen, vooral beuken en eiken, uitbreidende vliesachtige, netvormige lappen, geteekend met bruine, harige kuiltjes, die eenige overeenkomst hebben met de holten in de long der teringzieken. Het is hieraan", zegt CAUVET 1), dat zij hun naam en hun gebruik verschuldigd zijn". HARALD LENZ leert ons dat in Duitschland de landlieden en boschbewoners deze vlechten met Breukkruid (Sanicula europaea L.) en honig in bier koken, en den dus verkregen drank aan de borstlijders te drinken geven 2).

[ocr errors]

Nog eene andere plant, geene acotyledonische, maar eene die tot het tweezaadlobbig geslacht der Boragineeën of Asperifoliaceae (ruwbladigen) behoort, had om eene soortgelijke reden, als middel tegen dezelfde ziekten eenmaal een grooten naam; ik bedoel de Pulmonaria officinalis L. of Longenkruid. Deze in ons land vrij zeldzame plant werd vroeger in groote menigte aangetroffen op het thans gesloopte en in tuingronden voor villa's gesplitste landgoed Hulkestein bij Arnhem, waar ik mij herinner dat zij jaren geleden mijne aandacht trok door de witte vlekken op hare bladeren, die den wensch bij mij deden ontstaan, dat zij mocht veredeld en tot eene bontbladerige sierplant voor onze tuinen aangekweekt worden. Ik wist toen niet dat zij vroeger in Engeland onder den naam van Jerusalem cowslip3) juist om die gevlekte bladeren en de purperen bloemen in schier alle tuinen geplant werd *), en evenmin dat die gevlekte bladeren als eene Signatuur werden aangemerkt, die deze plant als een der uitstekendste middelen tegen lijden der long aanbeval. Aan de overeenkomst dier teekening met die eener tuberculeuse long dankt de plant haren naam en hare plaats in de Pharmacopoeën; nauwelijks is er eene tweede Signatuur die zoo algemeen bekend is, zoodat zij bij schrijvers, die daarvan slechts oppervlakkig en in het voorbijgaan gewagen, gewoonlijk als voorbeeld geciteerd wordt 5). De

1) Hist. Nat. Médic., I, p. 500.

2) Gemeinnützige Naturgeschichte, IV, bl. 154 u. 508.

3) De Fransche volksnaam is „Sauge de Jérusalem". Zie LITTRÉ in v. Sauge.

4) Treasury of Botany in v. Pulmonaria.

5) Zie o. a. CAUVET, die in zijne Eléments d'Histoire naturelle médicale, alleen naar aanleiding dezer plant van de Signatuur met name gewag maakt (V. II, p. 434). WAGNER, Maler. Botanik, II, 246, schijnt in een dwaling te verkeeren, als hij zegt: „Das Lungenkraut galt wegen der Färbung seiner Blüten als Mittel gegen Lungenübel". Misschien is Blüten slechts een schrijf- of drukfout voor Blätter.

beroemde stichter der Linnaean Society, Sir JOHN EDWARD SMITH, zegt er van: "Every part of the plant is mucilaginous (slijmig); but its reputation for coughs arose not from this circumstance, but from the speckled appearance of the leaves resembling the lungs;" en Prof. BUCKMAN maakt de opmerking: "The Lungwort offers an interesting instance of a plant, which, though having been used as a remedy from the most superstitious motives, yet fortunately possessed those demulcent qualities, which from their beneficial effects were confirmation of the belief in a wrong theory."

In het geheel zijn er onder de ruwbladige planten of Boragineeën vele die slijmige en samentrekkende stoffen bevatten, zoodat het aantal dergene die vroeger of later als geneeskrachtig of officineel zijn aangewend, bijzonder groot is. Het is echter niet wegens de gesteldheid der bladeren, die bij de Pulmonaria en meer nog bij Borago officinalis (Bernagie) ook als groente of toekruid bij salade genuttigd worden, maar wegens de zeer bijzondere natuur der zaden, dat eene tweede Boraginee, het zoogenaamde Parelkruid (Lithospermum officinale L.), eene niet minder belangrijke plaats dan de Pulmonaria in de leer der Signatuur inneemt. Op de bijzondere hardheid dier zaden wijst zoowel de reeds bij DIOSCORIDES voorkomende, in de wetenschappelijke terminologie bewaard gebleven Grieksche naam, als de Duitsche Steinsamen, die daarvan de letterlijke vertaling is. Door sterke kalkafscheiding zijn de nootjes, waarin de zaden besloten liggen, steenhard; hun eironde vorm, glans, gladheid en parelwitte kleur doen ze op parelen gelijken, waarvan de bij ons gebruikelijke naam Parelkruid en de Fransche Herbe aux perles 1) afkomstig zijn. PLINIUS beschrijft ze 2) als: „lapilli, candore et rotunditate margaritarum, magnitudine ciceris, duritia vero lapidea", en betuigt dan „dat hij onder de kruiden nooit iets met meer verbazing gezien heeft; zoo groot is de schoonheid der als door de kunst des goudsmids afwisselend met de bladeren glinsterende parelen." Die steenachtige gesteldheid werd een voldoend bewijs geacht, dat zij een werkzaam middel moesten zijn tegen den steen in de blaas. Ook daarvan wist reeds PLINIUS te spreken. Het staat vast", zegt hij, „dat door deze steentjes, ter hoeveelheid van een drachme in witten wijn gedronken, de blaassteenen verbrijzeld en uitgedreven worden en de moeilijke waterloozing genezen wordt. In geen ander kruid is het dadelijk op het gezicht meer blijkbaar, voor welk geneeskundig gebruik het in de wereld kwam. Ook de leek kan dit zonder de aanwijzing van deskundigen beoordeelen." Ziedaar eene uitspraak, die, ofschoon ze in het Latijn wat onduidelijk is, zooals reeds in Hoofdstuk I werd opgemerkt, onwedersprekelijk bewijst dat de leer der Signatuur aan PLINIUS bekend was 3). Thans is ook dit middel in vergetelheid geraakt. „Ces akènes”, zegt CAUVET, "qu'on croyait propres à dissoudre les calculs de la vessie, sont actuellement tombés dans un juste oubli 4).”

1) Ook in het Duitsch wordt somtijds Perlkraut gebezigd, gelijk men omgekeerd ook bij ons den naam wild steenzaad kent. De gewone Fransche naam, Grémil, is van zeer onzekeren oorsprong, maar heeft te veel overeenkomst met den Engelschen Gromwell of Gromell, om niet een gemeenschappelijken oorsprong te doen vermoeden. De afleiding van granum milii schijnt mij volstrekt onaannemelijk. 2) Hist. Nat. XXVII: 74.

3) PLINIUS is een slordig en in zijne kortheid veelal onduidelijk compilator. Ik gebruik hem zelden zonder de vrees van hem misschien niet goed te verstaan. Daarom geef ik hier ook den latijnschen tekst der vertaalde zinsneden: „Nec quidquam inter herbas majore quidem miraculo adspexi. Tantus est decor, velut aurificum arte alternis inter folia candicantibus margaritis.... Iis lapillis drachmae pondere potis in vino albo calculos frangi pellique constat et stranguriam discuti. Neque in alia herbarum fides est visu statim, ad quam medicinam nata sit. Est autem ejus species, ut etiam sine auctore visu statim nosci possit." Miraculum schijnt bij PLINIUS meermalen verwondering, verbazing te beteekenen; zoo ook in „arbor digna miraculo", dat elders bij hem gelezen wordt. 4) Hist. nat. médic. II, bl. 434. 16

I. A. f. E. VII.

« ForrigeFortsæt »