Billeder på siden
PDF
ePub

III.

De Groote Hongersnood en de Uitroeiing van het

Landvolk.

IETTEGENSTAANDE de verdrukking en de slechte economische toestanden, was de bevolking van Ierland, in 1841, tot 8.175.125 gestegen. In het begin van 1846 werd zij op 8.750.000 geraamd of iets minder dan 103 inwoners per vierkanten kilometer. Dat was nog al veel voor een land, dat slechts twee groote steden bevatte en welks bevolking bijna uitsluitend van den landbouw leefde (1). Maar de bodem was vruchtbaar, de bevolking vlijtig en de opbrengst van den akkerbouw meer dan voldoende om aan iedereen het noodige voedsel te verschaffen. Reeds in de XVIII eeuw schreef Bisschop BERKELEY (2), de beroemde wijsgeer: << Moest men rondom Ierland eenen onoverkomelijken bronzen muur, duizend voet hoog, opwer

(1) Men zou echter overdrijven indien men daaruit wilde besluiten dat Ierland overbevolkt was. Ten bewijze daarvan strekke het feit dat, in 1897, het Koninkrijk der Nederlanden, afgezien van de provinciën Noord- en Zuid-Holland waar zich al de steden van eersten rang bevinden, 111 inwoners per vierkanten kilometer telde. De verhouding was ongeveer dezelfde in alle provinciën, behalve in Drenthe, dat dunner bevolkt is. In Friesland, dat in menig opzicht met het grootere gedeelte van Ierland kan worden vergeleken, waren er 103 inwoners per vierkanten kilometer. Ten onzent, in Limburg zijn er 99 en in West-Vlaanderen 248.

(2) GEORGE BERKELEY (1684-1754) was (Anglik.) bisschop van Cloyne. In een soort van catechismus getiteld the Querist zette hij zonder genade Ierland's ellendigen toestand uiteen. Het werk is alleszins merkwaardig. Alleen de vragen worden opgegeven aan den lezer laat men over met ja of neen te antwoorden.

pen, toch zou het volk ordentelijk en gemakkelijk kunnen leven, den grond bebouwen en de vruchten. ervan inoogsten. » Ongelukkig bestond zulk een muur niet en de oogst, die gansch toereikend was om de Ieren te voeden, werd tot den laatsten zak graan buitenslands gevoerd.

Zooals wij gezien hebben, werd de geheele opbrengst van het land door den grondeigenaar opgeslorpt en de prijs ervan volstond ter nauwernood om het pachtgeld te betalen, ja heel dikwijls was er een te kort, dat de boer moest dekken, hetzij door karweien (duty work) of door hetgeen hij in Engeland of elders als tijdelijke daglooner kon verdienen. Voor zijn eigen onderhoud en dat zijner familie werd hem slechts een akker aardappelen gelaten waren dezen in voldoende hoeveelheid, dan was er ten minste iets te eten; zoo niet, leed men honger.

De ellende van het landvolk was overigens een algemeen bekend feit, dat sedert lang herhaaldelijk ambtelijk werd erkend en vastgesteld. De verslagen der verschillende staatscommissiën, die gelast werden den toestand te onderzoeken, leveren daarvan het overtuigend bewijs en aarzelen niet om te verkonden dat geene taal de armoede kan beschrijven, die in Ierland heerscht, noch al hetgeen de bevolking moet ondergaan. Zoo sprak de Commissie van 1824. Die van 1835 beweerde dat, gedurende 30 weken op 52, ongeveer 2.235.000 menschen geen werk konden vinden en dus vreeselijk moesten lijden. Eindelijk besloot de Devon Commissie (1), die in 1843-45 werk

(1) Alzoo genaamd omdat zij door den Graaf van DEVON werd voorgezeten. De COURTENAY's Graven van DEVON zijn niet te verwarren met de CAVENDISH's Hertogen van DEVONSHIRE. De eersten zijn eene zeer oude, maar verarmde familie; de anderen behooren tot den nieuweren adel en zijn schatrijk.

zaam was en wier leerrijk verslag vier dikke boekdeelen vult, aldus : « Het ware onmogelijk het lijden en de ontberingen behoorlijk te schilderen, welke de kleine boeren (cottiers) en daglooners (labourers) met hunne gezinnen in het grootste gedeelte van het land moeten verduren... hunne hutten bieden zelden beschutting tegen het weer... een bed of een deken zijn uitzonderlijke voorwerpen van weelde... in menige streek is hun eenig voedsel aardappelen, hun eenige drank water. »

De Devon Commissie was echter alleen uit Iersche landheeren samengesteld en terwijl zij, goedof kwaadschiks, de waarheid betreffende de ellende der bevolking biechtte, wachtte zij zich wel op de oorzaak ervan te wijzen en op de noodzakelijkheid om het lot van den landbouwer dragelijk te maken. door hem eenigszins tegen de afpersingen van den grondeigenaar te beschermen. Verre van daar! de Commissie verklaarde zich ten stelligste tegen het Ulstersche pachtersrecht en vooral tegen het uitbreiden ervan tot de andere provinciën. En nochtans was het alleen aan dat pachtersrecht te danken dat de toestand van de boeren in Ulster betrekkelijk gunstig mocht heeten. Maar de geheiligde rechten van den eigenaar moesten ongeschonden blijven en de Commissie verkoos een ander redmiddel: de opheffing van alle hoeven onder 8 akkers (3 hectaren) en bijgevolg de uitdrijving van 192.368 huisgezinnen - dat is van meer dan één millioen menschen! die, door toedoen van den Staat, naar Canada of naar Australië zouden overgebracht worden! (1) Intusschen

[ocr errors]

(1) Het ongegronde van het stelsel der Commissie blijkt genoeg uit het dubbel feit dat in de XVIII eeuw de economische toestanden even ongunstig waren, alhoewel de bevolking slechts een drietal mil.

werd aan de Regeering de moeite gespaard aan dien wensch het verlangde gevolg te geven: de nakende Hongersnood zou zich met die taak belasten.

Hongersnood was in Ierland geene nieuwigheid en een min of meer mislukte oogst was telkens eene bron van onuitsprekelijk lijden. Maar de vroegere rampen schijnen onbeduidend in vergelijking met wat er geschiedde toen de aardappelenziekte het eenig voedsel van millioenen vernietigde.

De plaag verscheen in Engeland (op het eiland Wight) in het begin van September 1845 en kort daarna in de omstreken van Wexford, waar vandaan zij zich over geheel Ierland uitbreidde: bijna overal ging de aardappelenoogst verloren.

Al wie met Iersche toestanden een weinig vertrouwd was, voorzag wat er zou gebeuren en liet bange alarmkreten hooren. O'CONNELL en zijne vrienden vroegen dat men in Ierland zou doen wat men elders in België, in Nederland, in Rusland, ja zelfs in Turkije, - had gedaan, namelijk den vrijen invoer van alle graangewassen toelaten en den uitvoer ervan verbieden. Dit, deden zij opmerken, zou volstaan om den hongersnood te beletten, want Ierland bracht genoeg graan en andere eet waren voort om zijne bevolking overvloedig te voeden (1).

lioenen bedroeg, en dat na den Hongersnood, in weerwil van het gestadig afnemen van het getal inwoners, de armoede voortduurde en er eerst eenige verbetering te bespeuren viel toen GLADSTONE zich op den weg begaf, dien men in 1843 hardnekkig weigerde te bewandelen.

(1) De officieele opgaven bewijzen dat de opbrengst van den akkerbouw in Ierland meer dan voldoende was om aan tweemaal zooveel inwoners het noodige voedsel te verschaffen. De waarde van die opbrengst voor het jaar 1847 the black Forty-seven alleen, bedroeg £ 44.958.120.

Maar die voorstellen, hoe billijk en redelijk ook, vonden bij Regeering en Parlement geen gehoor. De vrije toevoer van eetwaren, met andere woorden de opheffing der tolrechten, die den landbouw — of, nauwkeuriger, den landheer en de groote Engelsche pachters beschermden, zoo iets kon moeilijk door de meerderheid ingewilligd worden, die juist om die reden Lord MELBOURNE's ministerie te val had gebracht. En nog veel minder kon er sprake zijn van het Iersche graan niet te laten uitvoeren, want hoe zouden dan de heeren grondeigenaars hun pachtgeld kunnen ontvangen? Immers, dat pachtgeld was zoodanig gestegen dat het, wij zeggen het nog eens, de geheele opbrengst van het land, behalve de aardappelen, opslorpte. Te bejammeren was het dat bij gebrek aan aardappelen de boeren van honger zouden sterven; maar dit was bijzaak: de hoofdzaak was het recht en het inkomen - van den grondeigenaar

te vrijwaren.

Overigens, was het wel waar dat Ierland met hongersnood bedreigd werd? Engelsche bladen en Engelsche staatslieden betwistten het zoo beslist mogelijk. De aardappelenoogst, schreef the Evening Mail van 3 November 1845, is dit jaar ver boven het gemiddelde; alle graangewassen zijn in overvloed; de hongersnood, dien men vreest, is niets dan een voorwendsel uitgevonden om het niet betalen van het pachtgeld te wettigen. » « De hongersnood in Ierland, riep Lord GEORGE BENTINCK (1), is een grof bedrog; grover bedrog werd nooit jegens eene

(1) Lord GEORGE BENTINCK (1802-1848), broeder van den 5 Hertog van PORTLAND, is bekend als sportsman en niet minder als leider der Protectionisten in het Parlement. De BENTINCK's zijn van Nederlandschen oorsprong en kwamen met WILLEM III over.

« ForrigeFortsæt »