Billeder på siden
PDF
ePub

king van de Essays and Reviews. Ook staat het ons niet vrij, met het oog op de ingestelde vervolging, de geheele verhandeling van Dr. Williams of van Mr. Wilson in aanmerking te nemen. Slechts enkele korte uittreksels liggen voor ons, en tot hetgeen daarin voorkomt moet zich, volgens de Wet, ons vonnis bepalen. Indien derhalve het geheele boek, of deze twee essays, of één van die twee, eene verkeerde en verderfelijke strekking hebben, omdat zij de grondslagen van het Christelijk geloof verzwakken en geschikt zijn om aan velen ergernis te geven, dan zullen zij dit karakter behouden en deswegens veroordeeld moeten worden, in weêrwil van deze onze beslissing.' Het is zeker geene partijdigheid vóór Williams en Wilson, die deze woorden in de pen gegeven heeft. Als ware ten aanzien van "their Lordships" regtzinnigheid nog eenige twijfel mogelijk, wordt aan het slot der uitspraak nog eens "herhaald, dat de magere en uit hun verband gerukte uittreksels, die in de gewijzigde artikelen van beschuldiging waren blijven staan, bij het vonnis alleen in aanmerking kwamen. Over het plan en de algemeene strekking van de Essays and Reviews en over de uitwerking en het doel van de verhandelingen van Dr. Williams en Mr. Wilson mogen wij geen gevoelen uitspreken. Afgaande op de korte uittreksels, die wij voor ons hebben, oordeelen wij de beschuldigingen onbewezen." Het is alsof hier wordt geïnsinueerd, dat de zaak anders zou zijn afgeloopen, indien de uittreksels maar wat minder "kort" en "mager" en "uit hun verband gerukt" waren geweest. Intusschen herinneren wij ons, dat er zoo bitter weinig van de oorspronkelijke beschuldigingen was overgebleven, omdat reeds Dr. Lushington zooveel had moeten schrappen, niet willekeurig, ook niet uit liefde voor de aangeklaagden, maar eenvoudig omdat hij er geene ketterijen in ontdekken kon. De eindbeslissing behoudt dus de beteekenis, die ik haar zoo even toekende.

Doch waartoe langer bij deze voorloopige overwegingen stilgestaan? Wilsons "Speech" ligt voor ons '. Het is in elk opzigt een meesterstuk, van het begin tot het einde gekenmerkt door helderheid en door die echt-Engelsche gave, die wij dan ook met het Engelsche woord zullen aanduiden: close reasoning. Het is overigens het pleidooi van een theoloog en

A speech delivered before the judicial Committee of her Majesty's most honourable Privy Council by H. B. Wilson, B. D. etc. (London, 1863).

--

[ocr errors]

son in het bijzonder de verpligting om zich aan hare leer te houden of zijn ambt neêr te leggen. Kan men nu in ernst loochenen, dat Wilson en zijne geestverwanten van die leer zijn afgeweken? Hunne denkbeelden zijn door en door, of, indien niet, dan toch ten halve "modern". Zij staan vijandig of onverschillig tegenover meer dan één kerkelijk leerstuk. Wat nog erger is: zij zijn eene andere wereldbeschouwing toegedaan, dan die aan de gezamenlijke kerkelijke leerstukken ten grondslag ligt, en kunnen dus geen van die dogmen in denzelfden zin aannemen, waarin de Kerk ze heeft uitgesproken. Wat geeft hun dan regt om zich nog langer hare dienaren te noemen? Vanwaar hunne vrijmoedigheid om van den regter, die hen in eersten aanleg had gevonnisd, in hooger beroep te komen? Moet welligt voor "vrijmoedigheid" een ander woord, dat minder liefelijk klinkt, worden in de plaats gesteld?

-

Ondertusschen, wanneer wij ons een oogenblik bezinnen, dan komt toch de twijfel op, of de zaak wel zóó eenvoudig is als zij schijnt. Letten wij slechts op dit ééne: Wilson is, evenals Dr. Williams, ten slotte vrijgesproken. De beslissing van "the Privy Council", na rijpen rade genomen zij liet, zooals wij zeiden, ruim zeven maanden op zich wachten was geheel in het voordeel der appellanten. De Aartsbisschoppen van Canterbury en York hadden aanteekening verzocht, dat zij met het vonnis niet instemden, voorzoover het betrof de denkbeelden der beide aangeklaagden over de goddelijke ingeving der Heilige Schrift. Doch de overige leden, onder hen ook de Bisschop van Londen, concludeerden tot geheele vrijspraak. Hebben wij niet alle reden om te onderstellen, dat eene zaak, die zóó eindigt, in zich zelve deugdelijker is dan wij aanvankelijk vermoedden?

[ocr errors]

Of zijn welligt de regters in het hoogste ressort immers ook menschen-door partijdige ingenomenheid met de vrije rigting der Essayisten tot een al te zachtmoedig oordeel over hunne haeresien geleid? Bij de lezing van hun vonnis ontvangt men veeleer den indruk, dat zij bevreesd zijn zich te compromitteren door eene beslissing ten hunnen gunste. Tot tweemalen toe wijzen zij de gevolgtrekkingen af, die men daaruit zou kunnen, maar huns inziens niet mag maken. “Dit appèl" zoo heet in den aanhef "geeft den regter geene bevoegdheid, noch legt hem op de verpligting, om een gevoelen uit te spreken over het karakter, de uitwerking en de strek

formulieren? Men zegge niet: laat hen elders arbeiden! Is dan het separatisme een zegen en niet veeleer eene ramp? Is de Kerk verantwoord, wanneer zij door hare beperkingen mannen uitsluit, die door hunne geboorte geregtigd zijn om haar te dienen en zich daaraan onttrekken, alléén omdat zij volkomen opregt willen zijn en niet kunnen prijsgeven wat hen juist geschikt maakt om voor te gaan in het streven naar het hoogste?

Nog van eene andere zijde verdient de opheffing der beperkende bepalingen aanbeveling. De kerkelijke goederen moeten worden aangemerkt als een deel van het Nationaal Vermogen. De patronen en collatoren, die de kerkelijke betrekkingen vergeven, zijn niet de eigenaars van die goederen, maar administrateurs daarvan. De natie zelve is eigenares. Om de inkomsten, uit dat vermogen voortvloeijende, te genieten, moet men zekere vereischten bezitten en bepaalde verpligtingen waarnemen. Doch het algemeen belang vordert dringend, dat, behoudens deze voorwaarden, de vrije circulatie van "the Nationalty" niet worde belemmerd. Door onnoodige bepalingen wordt het regt van sommigen verkort en lijdt de Kerk zelve schade. Bij hare opheffing valt ook de schijn weg, alsof de Staat met ééne van de vele Christelijke sekten een verbond had aangegaan een schijn die, men moet het bekennen, somwijlen door de Kerk zelve wordt in de hand gewerkt. "Het is niet in het belang van den Staat, als een deel van zijne eigene organisatie eene instelling, die op het bezit van speculatieve waarheid gebouwd is, in stand te houden en te bevoordeelen. Speculatieve leerstellingen behoorde men over te laten aan wijsgeerige scholen. Eene nationale kerk moet zich de zedelijke ontwikkeling van hare leden ten doel stellen. Dat zien die geestelijken voorbij, die de Christelijke Kerk gegrondvest achten op de bespiegeling over God, die haar langs bovennatuurlijken weg is medegedeeld, en niet op de openbaring van het goddelijke leven in de menschelijke persoonlijkheid van haren Stichter."

Altijd weder dezelfde conclusie. Zal de Nationale Kerk haar naam met regt dragen en in waarheid de godsdienstige en zedelijke zijde van het nationale leven vertegenwoordigen, dan ontwikkele zij zich vrij en zette hare poorten wijd open voor allen, die met haar willen medewerken. Het is zeker niet waarschijnlijk, dat, ten gevolge van de toepassing dezer beginselen, de Dissenters in massa tot de Kerk zullen terugkee

ren. Men heeft berekend, dat de in 1689 ontworpen wijzigingen in het "Prayerbook" drie vierden van de Dissenters met de Kerk zouden hebben verzoend. Zulke uitkomsten zijn thans niet langer verkrijgbaar. Doch dit behoeft ook niet. De vrije kerken oefenen ontegenzeggelijk weldadigen invloed, maar het getal harer leden behoeft niet onnoodig te worden uitgebreid. Evenmin is het een vereischte, dat de Nationale Kerk door hare verouderde dogmatische bepalingen de mannen der wetenschap en der literatuur van zich vervreemde, in plaats van hunne medewerking te vragen aan de groote taak, die zij heeft aanvaard. "Ten gevolge van maatschappelijke en persoonlijke verbindtenissen is het tot nog toe niet gekomen tot een strijd tusschen onze wetenschap en onze theologie, hoe menigmalen die ook heeft gedreigd. Het zou er treurig uitzien, wanneer beider beste vertegenwoordigers zich vijandig tegenover elkander stelden. Waarom zou de theologie hare nederlaag moeten afwachten, om te erkennen - wat nu reeds duidelijk genoeg is dat er tusschen haar en hare bestrijders geen onvereffenbaar verschil bestaat ?"

Maar is het dan geene hersenschim te verwachten, dat menschen van zoo verschillende ontwikkeling, als gij in uwe Nationale Kerk wilt vereenigen, dezelfde waarheden zullen belijden? En, zoo gij zelf u dat niet voorstelt, wat beteekent dan uw kerkelijk verband? Het zou inderdaad dwaasheid zijn die verwachting te koesteren. Zij is nooit of nergens verwezenlijkt geworden. Ongetwijfeld hebben dikwerf velen zich vereenigd in de belijdenis van dezelfde waarheid of in de onderwerping aan hetzelfde gezag, dat der Heilige Schrift bij voorbeeld. Doch de ondervinding leerde al ras, dat die overeenstemming de verscheidenheid niet uitsloot. In de opvatting van ééne zelfde waarheid, in de verklaring van de gezagvoerende letter der Schrift openbaart ieder zijne eigenaardigheid. Doch wat nood? Waarom zou dit niet als noodwendig erkend en op breede schaal toegelaten mogen worden? Wáárom zou - om één voorbeeld te noemen de afstamming der menschen van Adam niet voor den één een feit, voor den ander de inkleeding eener idee die der eenheid van het menschdom— mogen zijn? Zal niet de indruk, dien de vormen der eeredienst op onderscheidene personen maken, verschillen naar gelang van hunne ontwikkeling? Dit wordt eerst dán een bezwaar of eene ramp, wanneer men den aard van het Chris

tendom miskent en om de bijzaken de groote hoofdzaak uit het oog verliest. "Jezus Christus heeft zijne godsdienst niet geopenbaard als eene theologie voor het verstand, noch ook als een historisch geloof: het waarachtige Christelijke leven verstijft, zoo in de individuen als in de Kerk, wanneer men van vele menschen verlangt eenstemmigheid in speculatieve leerstellingen, die toch onbereikbaar, eenvormigheid van historisch geloof, die toch onbestaanbaar is. Het ware Christelijke leven bestaat in de zelfbewuste deelneming aan het groote zedelijke werk, welks bevordering hier op aarde vooral aan de Kerk is opgedragen. Laat ons dat werk niet noodeloos verzwaren, noch de moeijelijkheden, waarmede het gepaard gaat, als met opzet vermenigvuldigen! Waartoe zouden wij "het hart der regtvaardigen bedroeven, die de Heer niet heeft bedroefd, of de hand van den goddelooze sterken door hem het leven te beloven ?" "

Er is waarlijk genoeg reden tot droefheid en bekommernis in de dingen, die ons omringen; in plaats van elkander uit te sluiten of te belemmeren moesten veeleer allen, wier oogen geopend zijn voor de dringende behoeften dezer dagen, de handen ineenslaan. Hoe velen zijn er, bij wie de Kerk haar doel niet bereikt, ja die ter naauwernood haren heiligenden invloed ondervinden! Hoe groot is het aantal verwaarloosden, in wie zelfs het bewustzijn eener hoogere bestemming hier op aarde niet ontwaakt! Iederen dag gaan er henen, van wie wij zeggen zouden voor den hemel niet rijp en voor de hel niet slecht genoeg! Worden wij niet, naarmate wij den werkelijken toestand van de maatschappij beter leeren kennen, meer doordrongen van de hoop, dat de tijd van voorbereiding voor velen niet binnen de perken van dit aardsche leven zal zijn besloten? De Roomsche Kerk spreekt van een limbus infantium: wij zouden wenschen te mogen gelooven aan kweekscholen voor hen, die kinderen zijn gebleven niet in jaren, maar in geestelijke ontwikkeling, en daar kunnen opgroeijen tot beter inzigt of tot zelfstandigheid. "Eenmaal, als de Christelijke Kerk, in al hare vertakkingen, hare ondermaansche taak volbragt en haar Stichter het koningrijk aan God heeft overgegeven dan zullen allen, kleinen en grooten, eene toevlugt vinden in den schoot van aller Vader, om daar te rusten of tot hooger leven te worden opgeleid, in de toekomende eeuwen, naar Zijnen wil."

« ForrigeFortsæt »