VAN EEN KRITISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE MYTHOLOGIE, DOOR Mr. L. Ph. C. van den Bergh. TE UTRECHT, BIJ L. E. BOSCH EN ZOON. Akademie- en Prov. Gouvernements-drukkers. 1846. VOORBERIGT. Eindelijk waag ik het datgeen, wat ik sedert jaren over onze Nederlandsche mythologie verzameld en bearbeid had, aan het publiek mede te deelen. De les van Horatius nonum prematur in annum is er rijkelijk bij betracht, onophoudelijk is het verzamelde verrijkt en herhaaldelijk omgearbeid en men zal hier meer over dit onderwerp vinden dan ergens elders, en toch heb ik op verre na geen volledig overzigt kunnen geven, maar ik troost mij met de gedachte, dat een ander nu op mijnen grondslag voortbouwende, het gebouw toch allengs verrijzen zal, mits men niet fantaseere in plaats van te onderzoeken en geen gevolgen trekke, voor dat de grond eerst gevestigd is. De oppervlakkigheid is de grootste hinderpaal voor de wetenschap. Van meer dan eene zijde ontving ik heusche bijdragen of ophelderingen over enkele duistere punten, dank ben ik deswegens inzonderheid onzen geleerden archaeoloog Dr. Janssen te Leiden verschuldigd. Zeldzame en weinig bekende werken, zoo gedrukt als in handschrift stonden mij daarbij ten dienst, veelal uit de koninklijke boekerij, en elk die deze bezocht heeft, kent de heuschheid van den heer Holtrop, haren bibliothecaris, en van den onderbibliothecaris den heer Noordziek. Aan hunne welwillende belangstelling is dit werk veel verschuldigd, en het is mij aangenaam hun in het openbaar daarvoor mijnen dank te mogen toebrengen. INLEIDING. Sedert eenige jaren heeft het onderzoek naar de vaderlandsche oudheden, en daaronder inzonderheid naar onze mythologie de belangstelling van velen opgewekt. Van verscheidene kanten werden bijdragen daartoe geleverd, en men overtuigde zich, dat die, schoon fragmentarisch, nog op te sporen is, met het maatschappelijke leven der voorouders ten naauwste is zaamgeweven, en nog heden in oude gebruiken, sprookjes, uitdrukkingen en vooral in het volksbijgeloof onbemerkt voortleeft, als een omgehouwen boom, wiens wortels nog spruiten schieten. Met den ijver tot onderzoek kwam ook allengs de overtuiging van het nut daarvan. Men verkreeg hier opheldering over menig oud gebruik, over aloude wetten en instellingen, over woorden en uitdrukkingen, die sedert eeuwen duister geweest waren, en men leerde de denkwijze der vroegere tijden al beter en beter kennen, zoodat dit onderzoek ook reeds voor andere wetenschappen vruchten gedragen heeft. Het ontbreekt ons echter aan een werk, dat de geheele mythologie omvat. Alle die verschillende bijdragen zijn verstrooid, ongeordend en meestal nog weinig toegelicht en met het overige in verband gebragt. Deze taak heb ik in dit werk beproefd, ik acht mij dus verpligt daarvan vooraf rekenschap te geven, en tevens aan te wijzen, op welke hoogte die wetenschap thans bij ons gekomen is. 1 |