Elegast, die geheel in het zwart uitgedoscht, op een zwart paard hem naderde: vs. 285: Alsen die coninc ghemoeten soude Eindelijk gaven de oudste af beeldingen, die men uit de middeleeuwen van den duivel heeft, hem bijna altijd de gedaante van eenen satyr met boks- of paardenvoeten, horens, een staart en ruig op zijn ligchaam. In deze voorstelling is ongetwijfeld veel uit het heidendom overgebleven, want even zoo worden bij de invoering des Christendoms in de 8o en 9e eeuw de pilosi (1), scratun, waltschraten geschilderd; bewijzen bij Grimm Myth. 270 ff. Niet veel anders dacht men zich oudtijds in Engeland eene soort van duivels, die men grant noemde, Gervas. Tilber. Otia Imp. 3, 62: bij Leibnitz, Scriptt. rer. Br. 1, 980. «Est in (1) De naam pilosus in de Latijnsche schriften der middeleeuwen, voor eenen ruigen woudgeest of duivel, schijnt eerst door de vulgata en Isidorus in gebruik gekomen te zijn, zie Grimm Myth. 272, Maerlant verstaat daardoor evenwel eenen orang-outang, Naturenbl. fragm. in de N. werken der Maatsch. van N. L. 5, 1, 20, maar echter met rugzigt op de vulgata: vervolgens wordt Albertus Magnus aangehaald, die vermeldt dat in zijnen tijd zoodanig dier den koning van Frankrijk aangeboden werd. Anglia daemonum genus, quod suo idiomate grant nominant, ad instar pulli equini anniculi, tibiis erectum, oculis scintillantibus, saepe in plateis in ipsius diei fervore vel sub solis occasum apparent, futurum incendium indicantes." Ook de Gallische dusii of diusii en andere daemonische wezens komen in gedaante met de Romeinsche en Grieksche Satyrs overeen. De duivel had de magt zich naar welgevallen in alle gedaanten vooral van menschen en dieren te veranderen. Jonas in het leven van Wulfram, verhaalt, dat de duivel koning Radbod verscheen met eenen diadeem op het hoofd en schitterende kleederen: «deceptor hominum diabolus, qui etiam Dei Omnipotentis permissu, in angelum se transformat lucis, ei apparuit caet." In de heksenprocessen komt hij voor als een man of jongeling, meestal in het zwart gekleed en somtijds met pluimen of eenen hanenveder op den hoed, en voert ook eenen menschelijken naam, gewoonlijk dien van Hendrik, zie Tooverij. Somtijds treedt hij echter ook geheel in de plaats der oude reuzen, waarover wij straks zullen handelen. Eindelijk vertoont hij zich dikwijls in dierengestalte, voornamelijk als bok of kater, doch ook als draak, slang of padde, (waarvan de bijnaam der heksen ungerhoere) haas en zelfs als eene vlieg of hommel, zie Slangen en Tooverij. In eene depositie te Katwijk in 1665 afgelegd, bij Heldring, de Veluwe bl. 75, leest men, dat op eenen kleinen heuvel op het kerkhof aldaar, ge naamd den Snagnaerdsbergh bij eenen lindeboom, des nachts eene groote menigte zwarte katten poot aan poot dansten, zingende het lied van onzen goeden Bastiaan, en dat in hun midden een beest zat, zoo groot als een groote hond. In de Ann. corb. ad a. 942, leest men: «Visitare cupiebat paulo ante obitum Abba Volkmarus Ecclesias suas, sed diabolus in forma leporis ei comparuit, et bonum impedivit opus." Vandaar dat de heksen zich naar dit voorbeeld insgelijks in deze dieren veranderen. De menigvuldige volkssprookjes, die van den duivel in omloop zijn, kennen hem eigenschappen toe, vroeger aan de reuzen toegeschreven, andere doen aan de dwergen of eindelijk ook aan de goden zelven denken. Hiertoe behoort het volgende: de duivel $ werpt met groote steenen en rotsbrokken, is een bekwaam bouwmeester, graaft rivieren, schuwt het klokkengelui en alle christenplegtigheden, houdt op bepaalde tijden en plaatsen met zijne aanhangers feest, waar gedanst wordt, eindelijk heeft hij eene moeder of grootmoeder (1). Dit laatste, wanneer men het vergelijkt met de benaming van zeker spook: Heggemoeder, doet aan den Noordschen Aegir (Oegir) denken, een wezen van het Iotengeslacht, zie Heggemoeder. Van het overige mogen de volgende sprookjes getuigen: te Utrecht ligt op de Oude Gracht een zeer zware steen, waarmede de duivel door de stad wierp, waarschijnlijk uit haat tegen de hoofdplaats der Christelijke kerk; toen werd men te rade dien met vier kettingen aan eenen muur vast te leggen, daar de booze niet breken kan; sedert blijft de steen in rust. Hetzelfde verhaalt men in Duitschland; Grimm Deutsche Sagen No. 196, 198, 199, 200, 477; alsmede in het noorden. Van zijne bekwaamheden in de bouwkunde getuigen onder anderen de burgen te Bentheim en Tecklenborg, die volgens de overlevering deor den droes gebouwd zijn. Westendorp N. Myth. 161, maar volgens oude inscriptien door Drusus, benevens verscheidene kerken in Duitschland, Grimm deutsche sagen n°. 181, 182, 186 en ook in Belgie, ja zelfs schuren, waar echter altijd een gat openblijft, Wolf (1) Dit blijkt uit de spreekwijs: de duivel en zijn moer of grootje, die men reeds vindt in den roman van Karel den Gr. en zijne twaalf Pairs, 2. 4536. Ritsart seide: u brachte hier ter stede Even zoo kwam mij die voor in een vermaecklijck sotte-clucht van een advocaet ende een boer op 't plat Friesch door J. J. Starter," gedrukt in 1618, herdrukt in de vrije Fries D. 1. waar men bl. 304 leest: de Deel mey syn moer. In dat stukje wordt hij ook genoemd de wijlde Boole, wijlde wijrum, wijlde sarle; ook Gijsb. Japix spreekt van wijlde wiermen; men verklaart dit door slang, even als het IJsl. ormr die beteekenis heeft; de andere benamingen zijn mij niet duidelijk, evenmin als de wijlde wrigge bij Halbertsma, de Treemter bl. 56. No. 186 en 187 en s. 686. Rivierbedden zijn van hem gegraven, gelijk de Dender bij Hekelghem. Zie Reuzen. Het klokkengelui verstoort hem. Lavaterus, de spectris, lemuribus caet. Gen. 1570 p. 259. »Si campanae die S. Johannis vel S. Agathae pulsentur, efficacissimum remedium contra spectra esse dicunt. Die D. Joannis quidam fasciculum herbarum consecratarum incenderunt, ut fumo earum daemones fugarent." Dit getuigen ook de opschriften der klokken herhaaldelijk. Op die te Stedum leest men in gebroken latijn: anno 1300 ben ik klok van duivelbanning, ten dienste der heilige geloovigen gegoten. Gron. Volksalmanak 1839, bl. 184. Op die te Butsbach : «est sua vox bombam, potens depellere satan." Teenstra Volksverh. 174. Op die te Steenwijk. «Daemones fugite!" ibid. Ook de volkssagen vermelden dit; te Driel, in Gelderland, haalde de duivel in de 16o eeuw de torenklok door de galmgaten weg en verborg die aan de andere zijde van den Rhijn onder eenen heuvel, waar men die nog nu en dan kan hooren luiden. ! Eens zou te Lochem een vreemde pastoor den dienst waarnemen, doch hij bemerkte aan het luiden der klokken, dat zij niet behoorlijk gewijd waren, waarop hij ze in zijne verontwaardiging aan den satan overgaf. Deze nam het geschenk aan en haalde ze onverwijld uit den toren weg, en na ze een eind ver door de wolken gevoerd te hebben, wierp hij ze in twee kolken niet ver van den Berkel, waar men ze nog in den kersnacht te twaalf ure kan hooren luiden. Deze twee plassen heeten daarvan nog duivelskolken. Even zoo hoort men in den kersnacht ook een klokgelui onder den grond op den Schelleguurkensbelt, eenen heuvel op het landgoed Wildenborch bij Lochem. Staring in de Mnemos. voor 1829, d. 1, bl. 319. Over de vergadering der heksen, om met den duivel feest te houden, wordt op het artikel Tooverij gehandeld. In Duitschland is de Blocksberg in den Hartz als zoodanig berucht, waar op S. Walburgsnacht de sabbat der heksen gehouden wordt. In Zweden geschiedt dit op de Blokulle. Dat dit uit het heidendom overgenomen en een ver verspreid bijgeloof was, blijkt uit de collectio decret. van Burchardus Wormat. In Noordbraband gelooft men hetzelfde. Op den Kapelberg, eenen kleinen heuvel bij S. Michielsgestel, heeft oudtijds eene kapel gestaan, waarvan de klok door den wind (eigenlijk den duivel) in een nabijgelegen wiel of diepen kolk was gestort, waar men die nog jaarlijks in den kersnacht hoorde luiden. Een dergelijk duivelswiel heeft men te Engelen, waarin de booze eene ongedoopte klok uit een naburig slot heeft geworpen. ibid. 2. 301. Ook in België komt dit bijgeloof veelvuldig voor. Voorbeelden bij Wolf Niederl. Sagen. No. 461, 462, 463, 580. Grimm. Myth. 574. 614. Het bijgeloof omtrent de klokken doelt op den haat des duivels tegen het christendom, en wordt even zoo van de dwergen en alven geloofd. Grimm. Myth. 574. Thiele danske folkesagn 1.42. Den duivel wordt geofferd. Op de uitdrukkingen der eerste geloofspredikers, wanneer zij van het offeren der heidenen gewagen, moet men niet te veel bouwen, want diabolus, daemones, beteekent daar eenvoudig de oude goden, maar het ombrengen van vreemdelingen bij de hunebedden, terwijl men ze dwong eerst in eene gebogene houding door de steenen te kruipen, welke opening daemonis cunnus heette, (zie Tempeldienst) is een waar duivelsoffer; andere voorbeelden uit Duitschland en Frankrijk bij Grimm t. a. p. 566, ook het zwarte hoen, dat volgens eene Belgische sage bij Wolf, No. 454, eens op eenen kruisweg te Nederbrakel omstreeks te 12 ure door een boerenknecht aan den boozen geofferd werd, was een waarachtig duivelsoffer. Behalve de hunebedden waren hier te lande nog eenige andere plaatsen den duivel toegewijd, en zeker is hij daar in de plaats der heidensche goden gekomen. Een Duivelsberg in den omtrek van Nijmegen, was waarschijnlijk vroeger een Thunarberg. Het Sappemeer in het kanton Hoogezand, werd oudtijds ook het Duivelsmeer genoemd, van wege de watergeesten, die hier plagten te spoken. Teenstra Volksverh. bl. 113. Waarschijnlijk was er vroeger een heiligdom. In het Lijskermeer in Westerwolde, hoorden visschers dikwerf eene stem: laat mij eenoogige beer toch leven! hetgeen almede op vroegere heilig |