710 omnia et in rerum naturas vertier omnis, magno opere a vero longe derrasse videntur. adde etiam qui conduplicant primordia rerum, aëra iungentes igni, terramque liquori, et qui quattuor ex rebus posse omnia rentur 715 ex igni terra atque anima procrescere et imbri. quorum Acragantinus cum primis Empedocles est, insula quem triquetris terrarum gessit in oris, quam fluitans circum magnis anfractibus aequor fonium glaucis aspargit virus ab undis, 720 angustoque fretu rapidum mare dividit undis Italiae terrarum oras a finibus eius. hic est vasta Charybdis, et hic Aetnaea minantur Pherecydes van Syros, omstreeks 600, wordt door sommigen genoemd, anderen schrijven (ten onrechte) aan Xenophanes dit vers toe: x yains γὰρ πάντα καὶ εἰς γῆν πάντα τελευτᾷ. 710. et in rei um naturas vertier omnis, dat is terram verti in omnes res, want rerum natura is gelijk aan res met betrekking tot hunne onderling verschillende geaardheid. 711. derrasse, zie de aanteekening op I, 43 en III, 861. 713. aëra iungentes igni, zoo Oenopides van Chios, omstreeks 500. terramque liquori, Xenophanes, geb. omstreeks 570: лávτes pàg γαίης τε καὶ ὕδατος ἐκ γενόμεσθα. 714. et qui quattuor, de repraesentant van deze leer is Empedocles. 715. anima = aëre, zoo als dikwijls bij Lucr., imbri = ὄμβρῳ, aqua. 716. Empedocles van Agrigentum (bij dichters Acragas, in 't Gr. alleen Axoáyas) op Sicilië, geboren omstreeks 490, noemt in zijn gedicht лɛдi quoɛws, waarvan nog aanzienlijke fragmenten over zijn, de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur, de wortels van alles wat bestaat; zij worden door twee krachten, liefde en haat, beheerscht. Oorspronkelijk had de liefde, die verbindt, de overhand; alle elementen waren onder elkander vereenigd tot eenen grooten bol. Daarop kwam de haat en bracht scheiding teweeg, zoodat eerst de elementen afzonderlijk en daarna al het andere ontstond; deze kracht der scheiding of haat neemt voortdurend toe, totdat zij de opperheerschappij heeft en alles uit elkander gerukt is; dan begint weer de liefde te werken en het gescheidene te verbinden, totdat eindelijk alles in zijn oorspronkelijken toestand is teruggekeerd, waarop dezelfde loop der gebeurtenissen opnieuw begint. 717. triquetris in oris, vandaar de oudste naam van Sicilië, Trinacria, en op munten (bijv. van Agathocles van Syracuse) als symbool eene figuur, bestaande uit een menschenhoofd als middelpunt met drie beenen als stralen. - gessit, heeft gedragen, voortgebracht, vergelijk: baren, d. i. dragen, voortbrengen. 719. virus, het zilte schuim. 720. undis, met zijne golven, waarschijnlijk is dit woord ontstaan uit het voorgaande undis en moet er iets anders gelezen worden, bijv. imas, uiterste. 721. eius, zie op IV, 964. 722, vasta Charybdis: de Scylla en de Charybdis, waar in het 12de boek der Odyssee van verhaald wordt, werden door latere schrijvers geplaatst in het Fretum Siculum. Vergel. Iustinus 4de boek, caput 1, waar men ook de Aetnaea murmura verklaard vindt, dat is 't onderaardsche gerommel in den berg Aetna. Lucretius verklaart murmura flammarum rursum se colligere iras, faucibus eruptos iterum vis ut vomat ignis 725 ad caelumque ferat flammai fulgura rursum. quae cum magna modis multis miranda videtur gentibus humanis regio visendaque fertur, rebus opima bonis, multa munita virum vi, nil tamen hoc habuisse viro praeclarius in se 730 nec sanctum magis et mirum carumque videtur. carmina quin etiam divini pectoris eius vociferantur et exponunt praeclara reperta, ut vix humana videatur stirpe creatus. DES DICHTERS MOTIEF. In de volgende verzen spreekt de dichter met eene natuurlijke onbevangenheid en naïviteit, aan oudere Grieksche en Romeinsche dichters eigen, zich uit over het doel van zijn werk en vooral over de reden waarom hij den dichterlijken vorm voor een schijnbaar zoo weinig dichterlijk onderwerp koos: aan den eenen kant drijft hem zijn gemoed, aan den anderen een meer alledaagsch motief, om namelijk 't geen hij zeggen de uitbarsting van den Aetna, doordat binnen in de holten en spelonken van den berg de zich daar bevindende lucht, in sterke beweging gebracht zijnde, door de wrijving begint te gloeien en zich met geweld een uitweg baant, te gelijker tijd de opgehoopte brandbare stoffen medevoerende; zoo kan hij hier zeggen, dat het gedruisch of gerommel (murmura) dreigt opnieuw toornige vlammen te zullen verzamelen (colligere praes. in plaats van ’t fut.). 724. faucibus, vergelijk VI, 701 en 2: in summo sunt vertice enim crateres, ut ipsi (de bewoners van Sicilië) nominitant, nos quod fauces perhibemus et ora. vis, scil. der murmura of liever van den wind, die deze veroorzaakt. 725, 724, 723. rursum, iterum, rursum: eigenaardig geeft de dichter door deze herhaling den onzekeren en dreigenden toestand, bij schijnbare rust, te kennen. Men lette in dit en 't volgende vers op de alliteratie, die de oudere dichters meer dan de nieuwere, maar Lucr. in 't bijzonder, gaarne gebruiken. - 726. quae, namelijk insula vs. 717. — magna modis multis is als appositie bij quae te beschouwen. — videtur, Lucr. heeft meermalen na cum concessivum den indic. in plaats van den coni. - 728. multa munita virum vi= munita incolarum multitudine. 732. vociferantur, verkondigen luide, namelijk de praeclara reperta. 729-733. Empedocles gold bij tijdgenoot en nakomeling als een profeet en wonderdoener en dacht van zich zelven niet minder dan anderen; hij leert middelen tegen ouderdom en ziekte, kan regen en droogte doen komen, ja zelfs dooden in 't leven terugroepen (ἄξεις δ ̓ ἐξ Αΐδαο καταφθιμένου μένος ἀνδρός, vs. 470 Müll.). Zelf zegt hij, dat hij als een god onder de menschen verkeert: yà 8° ϋμμιν (den bewoners van Acragas) θεὸς ἄμβροτος οὐκέτι θνητὸς πωλεῦμαι μετὰ πᾶσι τετιμένος, ὥσπερ ἔοικε! (vs. 400 en 401). wil zoo veel mogelijk in een aangenamen vorm te gieten en daardoor te lokken wie zich anders zouden afwenden. I. Vs. 921-950. Nunc age, quod super est cognosce et clarius audi. nec me animi fallit quam sint obscura: sed acri percussit thyrso laudis spes magna meum cor et simul incussit suavem mi in pectus amorem 925 musarum, quo nunc instinctus mente vigenti avia Pieridum peragro loca nullius ante trita solo. iuvat integros accedere fontis atque haurire, iuvatque novos decerpere flores insignemque meo capiti petere inde coronam, 930 unde prius nulli velarint tempora musae; primum quod magnis doceo de rebus et artis religionum animum nodis exsolvere pergo, deinde quod obscura de re tam lucida pango carmina, musaeo contingens cuncta lepore. 935 id quoque enim non ab nulla ratione videtur: 921. Quod super est, eene uitdrukking, die bij Lucr. dikwijls voorkomt;. hier beteekent zij quod reliquum est, restat, op andere plaatsen eenvoudig praeterea, porro, etiam. 922. animi, deze genetivus (eigenlijk een locativus: in mijn gemoed, Lat. Gr. § 438 A. 2.) komt bij Lucr. eenige malen in dezelfde uitdrukking voor; dikwijls ontmoet men hem bij de Comici bij allerlei werkw., maar 't meest (bij lateren, na Lucr., uitsluitend) bij die ww., die twijfel, onzekerheid, zorg te kennen geven: tum Antipho me excruciat animi, Ter. Phorm. vs. 187; zoo pendere animi (en animo); ook bij adi. en partic.: felix animi, falsus animi enz. quam sint obscura, uit het collectieve quod super est zweefde den dichter een plur. voor den geest. 923. acri... thyrso, de thyrsus was een stok of staf, met klimop- en wijngaardranken om wonden en door Bacchus en de Bacchanten bij hunne wilde dansen gedragen; hier overdrachtelijk voor iets dat opgewonden maakt, tot geestdrift wekt; een scherpe prikkel. — 926. vlg.: avia Pieridum loca, nullius ante trita solo, integros fontes, novos flores, nulli, wijzen er alle op, dat de dichter een gebied (de philosophische poëzie) betreedt, dat in Rome nieuw was. Wel was reeds vóór hem door Rom. wijsgeeren de leer van Epicurus behandeld, gedeeltelijk althans, zooals door Amafinius en Rabirius, maar van hen zegt Cicero, dat zij,,nulla arte adhibita de rebus ante oculos positis vulgari sermone disputasse", en Lucr. wil juist als dichter zich bloemen plukken van een veld, tot nog toe door dichters niet betreden, een veld, wel afgelegen, maar toch door de Muzen bezocht (avia Pieridum loca). 932. artis religionum nodis, de knellende banden van het bijgeloof. pergere, te vertalen als een adv. bestendig, voortdurend. 935. non ab nulla ratione, niet zonder reden, d. i. om goede redenen, want dezen musaeus lepor gebruik ik, zooals de artsen hun dulcis flavusque sed veluti pueris absinthia taetra medentes cum dare conantur, prius oras, pocula circum, contingunt mellis dulci flavoque liquore, ut puerorum aetas inprovida ludificetur 940 labrorum tenus, interea perpotet amarum absinthi laticem, deceptaque non capiatur, sed potius tali pacto recreata valescat, sic ego nunc, quoniam haec ratio plerumque videtur tristior esse quibus non est tractata, retroque 945 volgus abhorret ab hac, volui tibi suaviloquenti carmine Pierio rationem exponere nostram et quasi musaeo dulci contingere melle; si tibi forte animum tali ratione tenere versibus in nostris possem, dum perspicis omnem 950 naturam rerum, qua constet compta figura. DE RUST DER WIJZEN. Zoet is het met een geest, door de leer der wijzen gesterkt en tot rust gebracht, als het ware van eenen hoogen burcht af de dwalingen en de vrees der menschen gade te slaan, die, ofschoon het zoo gemakkelijk is gelukkig te leven, door lusten en begeerlijkheden en zorg en vrees gepijnigd, het ware geluk, de rust en kalmte der ziel, niet zoeken daar, waar het alleen te vinden is. Lucretius namelijk meent, dat alleen de ware kennis der natuur den mensch van vrees en zorgen kan verlossen. II. Vs. 1-61. Suave, mari magno turbantibus aequora ventis, liquor mellis bij zieke kinderen. 936. absinthia: absinthium (ảyívdiov) of alsem is eene plant, die ook in ons land voorkomt en wier bladen en bloesems zeer bitter smaken; zij worden als geneesmiddelen gebruikt (o. a. tegen wormen). Van deze plant heeft ook de Fransche likeur absinthe (extrait d'absinthe) haren naam. 941. deceptaque non capiatur, een woordspeling, die als zoodanig moeilijk te vertalen is, maar beteekent: en wel misleid, maar niet gevangen worde, d. i. door dat bedrog niet benadeeld worde. 943. haec ratio, deze leer, dit systeem, namelijk van Epicurus. 944. quibus =iis, a quibus. 945. suaviloquenti carmine Pierio, in een zoetvloeiend muzenlied; Pierius is slechts een epitheton ornans, evenzoo dulcis in vs. 947: met den zoeten honig der muzen. 949. dum perspicis; zoo wordt na dum, totdat, de indic. dikwijls bij dichters gevonden, somtijds zelfs bij Cicero. 950. compta van como, samengetrokken uit co-emo, sa menvatten, ordenen, schikken. 1-4 De gedachte, door Lucr. in deze verzen uitgedrukt en vóór hem non quia vexari quemquamst iucunda voluptas, sed quibus ipse malis careas quia cernere suave est: 5 suave etiam belli certamina magna tueri per campos instructa, tua sine parte pericli; sed nil dulcius est, bene quam munita tenere edita doctrina sapientum templa serena, despicere unde queas alios passimque videre 10 errare atque viam palantis quaerere vitae, certare ingenio, contendere nobilitate, noctes atque dies niti praestante labore, ad summas emergere opes rerumque potiri. o miseras hominum mentes, o pectora caeca! 15 qualibus in tenebris vitae quantisque periclis degitur hoc aevi quodcumquest! nonne videre nil aliud sibi naturam latrare, nisi utqui corpore seiunctus dolor absit, mensque fruatur reeds door Grieksche dichters, geeft Huygens aldus weder (Batava Tempe, 't Voorhout van 's-Gravenhage, vs. 633-640; uitg. Worp deel I, bladz. 231): O! daer gaen ick .... Lachen in een anders schreyen, Baden in een anders traen. Niet dat ick mij soeck te blyden In mijn even-broers verdriet; Maer noch vindt hij vreucht in 't lijden, Die het zonder lyden siet. Geen hard vochtig egoïsme ligt aan dit gevoel ten grondslag, maar de tegenstelling maakt opmerkzaam op hetgeen anders voorbijgezien wordt en verscherpt zoo den indruk: dus geeft niet het zien van anderer lijden genot, maar 't opmerken van eigen voorrecht. 7, 8. Verbind: edita templa serena, munita doctrina sapientum. templa wordt door Lucr. zeer dikwijls in zijne oorspr. beteekenis van ruimte, plaats (de door den augur met zijn lituus afgeperkte ruimte, waarin hij waarnemingen hield, vgl. téμvεiv, téμevos) gebezigd, bijv. caeli lucida templa, of alleen caeli templa, vgl. réuevos aivέoos, Aesch. Pers. 365; hier zal men het in verband met bene munita kunnen nemen voor arx; zoo zegt Livius 1, 18, 6 enz. van Numa Pompilius: inde ab augure deductus in arcem prospectu in urbem agrumque capto de templo descendit; ook bij Lucr. zijn de templa de plaatsen, van waar men neerzien kan op enz. 15. tenebris vitae i. e. tenebrae offusae vitae, zoodat men niet weet hoe men eigenlijk moet leven, zooals blijkt uit de volgende verzen. 16. nonne videre seqq., de inf. zooals ook bij ons gebruikelijk is: niet te zien, met verontwaardiging en toorn gezegd voor: zien ze dan niet? of: welk eene dwaasheid niet te zien, dat enz. hoc aevi qdc. Zie op Catull. I, 8. 17. latrare: evenzoo gebruikte latrare Ennius, dien Lucretius in zijn taal dikwijls heeft nagevolgd; Festus: latrare Ennius pro poscere posuit. utqui, evenzoo gevormd als atqui, in welke woorden ui eene bevestigende kracht heeft, zooals 't Gr. toí in allá to, dus utqui een versterkt ut, vergel. Plaut. Asinar. 505: an ita tu's animata utqui expers matris imperiis sies? 18. vgl. Cic. de Finn. I, 59:,,Accedunt aegritudines, molestiae, maerores, qui exedunt animos conficiuntque curis, hominum non intellegentium, nihil dolendum esse animo, quod sit a dolore corporis praesenti futurove rex .. |